Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Waarde vriendin!Wel, hoe lang zal de Speelman nog op het dak zitten? Gy schryft ook niet meer, merk ik; en gy zit immers, hoop ik, nog niet aan de wieg? Is het zo, biegt my alles op; ik zal niet te streng reekenen. Evenwel, uw Man zou dat nieuwtje niet zwygen kunnen; hy zou er veel te mooi meê zyn. Ryzig zegt echter, dat hy nog geen Communicatie-Brief onder zyne oogen gezien heeft, geteekend Everards. Hoor, kind, je lui hebt het veel te hoog ingesteld. Heb ik u dit niet al meer gezegd? als ook, dat wy met een heele laage Ut begonnen, en nu nog maar Fa zyn? Dan kun je eens denken, wat wy nog te goed hebben van de Huwlyks Muziek! Maar gy, Mallootje, hebt zeeker alle uwe goede hoedanigheden zo op één bof aan Everards vertoond. Hy, goede Man, wagt nu daaglyksch nog meer laatste woorden van Bischop T, maar 't is mis! Er is niets meer ten besten; hy kent reeds den geheelen schat, dien hy in u bezit. Nu | |
[pagina 17]
| |
weet gy zelf, hoe lastig te leurstellingen zyn! Ik heb dat werkje wat Economischer behandeld. Laat ik het u eens zeggen. Zorgende voor den boozen dag, liet ik my van myne onvoordeeligste zyde zien. Ik moet des daaglyks toevallen. Geduurig geef ik hem een lange neus; ô ik zie aan zyne schelmsche oogen, dat hy dan denkt: wel, dat had ik nooit van myn Vrouw gedagt; ik wist niet, dat zy zo dit, zo dat, zo ginds, zo herwaards was; dat zy, wie weet hoe veel verstand, hoe veel - enfin, dat zy zulk eene draagelyke Vrouw was. En dan diverteer ik my, als een Koning. Bedenk ook, Vriendin, dat, wanneer gy den aanstaanden Nieuweling in deeze beste waereld nu eens zelf zoogt, dan zal Everards niet anders denken, als het hoort zóó. Maar Bram zag by die vertooning op, of hy - 'k zou wel haast zeggen, of hy Weduwnaar geworden was; altans, hy was opgetoogen van vreugd! Aan al dat moois hebt gy niets het minste. Het behoort maar zo. Everards kent geene aangenaame verrassingen. Ik geef u echter niet al den schuld! Gy hebt uwe phisionomie geheel tegen. Als men u eens aandagtig in die lieve zagte trekken en dryvende blaauwe oogen ziet, wagt men zo veel goeds van u; dat beken ik. Men heeft aangemerkt, ik meen in den Engelschen Spectator, dat wanneer men Prins Eugenius gezien had, men zich niet meer konde | |
[pagina 18]
| |
verwonderen over zyne uitmuntendste krygsbedryven. Van zulke oogen, van zulke trekken wagtte men alles; en hier om spyt het my altoos, dat onze braave de Ruiter veel in zyn gelaat heeft van een Man, die aardappelen verkoopt, of tot eenig gering werk geschikt is: zo dat ik maar zeggen wil, kind, zegt Neef Blankaart, dat gy in dit stuk uw gelaat tegen hebt. - Een goed excuus! Geloof my, de Mans zyn net als de Kinders; geeft men hun den duim, dan willen zy er de vingers nog by hebben. Geef dat klein stout gespuis de heele Sintniclaas - winkel van Pas-de-loup, en Joli-tems; morgen willen zy nog meer, ja smyten, als regt bedorven hellewigtjes, het geen zy hebben, baldaadig van hunne tafelstoel-plankjes: och ja! En hierom zal myn Zeun, geduurende de twee eerste jaaren van zyn zondig leven, niets ter diverteering hebben, dan een groot stuk Zoethout en een Hans, beiden met linten aan zyn stoel vast gemaakt; op dat, als hy die onstuimig weg smyt, hy ook in staat blyve, om ze voor zyn pekelzonde weer op te heissen. Dan kan ik het uithouden, en de Jongen zal heel veel nieuws voor hem vinden. Het nieuwe! dit is de heele affaire, niet het beter, het fraaijer; gekheid! het nieuwe behaagt. Nu wat anders; maar eerst moet ik eens geheel Moeder zyn.... - ... De Jongen was zo | |
[pagina 19]
| |
lief en gezeggelyk, dat ik nu eerst de pen weer opneeme; zo lang heeft hy daar leggen spartelen, en kraaijen, en bellen blaazen, terwyl hy ondertusschen eens een slokje nam. Ryzig is op eene Comparitie; het zal laat worden: - allemaal winst; nu heb ik rust en tyd; en die beide moet ik hebben, want ik ga u een heelen boel: over de nuttigheid van - het - zedelyk kwaad schryven, hartje lief. Zedert ik daar van overtuigd ben, heb ik eenen diepen vrede met het stelzel van de beste Waereld. Nooit zou myn Bram zo een bol by my geworden zyn, indien Wim het niet verbruid had. Wims katttenkwaad moest Ryzigs goede hoedanigheden opkrabben, hem aan 't werk helpen, den binnenkant van zyn hart buitenwaards keeren, (eene malle morssige uitdrukking, maar ik weet het nu niet beter te maaken,) en my doen zien, wie myn Man is. Dewyl ik hem nu om Willem veel noodiger heb dan voorheen, let ik ook veel meer op hem, waarby hy volstrekt veel moet winnen, en my waardiger worden: zo dat, Pietje, Willems duël maakt myn huwlyk zo prettig en zo jent, dat er geen schrift van is. En dat zal alle daag nog beter worden! Want ik heb nog onmeetelyke schatten van bekwaamheden, van Vrouwelyke verdiensten, van huisselyke deugden agter het slot, daar hy niets van weet. Die meen ik zo van stuk tot stuk, en dat in het beste | |
[pagina 20]
| |
licht, te vertoonen; nu eens, als ik het verbruid heb; dan weer, als Ryzig iets extra naar myn zin gedaan heeft: want ik moet, zal ik regeeren, (myn aardsche zaligheid) ook beloonen kunnen, als er niet te straffen valt. Kortom, alles wordt voor myn Juweel, en tot zyn nut, bewaard en gespilt. De Waereld schreeuwt het ook uit, als ik by hooi en by gras eens een beetje goeds doe; veel meer ten minsten, dan zy van uwen zindelyken welgeconditioneerden zedelyken en natuurlyken inboel immer schreeuwen zal; juist om dat men my voor veel armoediger had aangezien. Onze Professor la Cave zou zeggen: het is immers eene Eeuwige waarheid: daar men niets verwagt, valt er niets uit de hand. Als men niets goeds belooft, en het nog zo wat heen bruit, dan pryst de waereld ons altoos. Ik geef wel geen duizendste part van een ondeelbaar deeltje om haar; evenwel de zaak blyft dezelfde. Voor gy nu den bygaanden Epistel van Tante Martha leest, zo moet ik u herinneren, (anders zoud gy dien Brief niet wel verstaan,) dat Tante altoos, wat zy schryft of schryven zal, altoos haare inleiding neemt uit het schoonmaaken. Al schreef de goede Vrouw eene verklaaring over den Brief aan de Hebreeuwen, nog zou zy haare voorreden uit het schoonmaaken ontleenen; al zo zeker als de Muziek der Ouden in alle de geleerde dissertatien van zeker eerwaardig Man komt; die | |
[pagina 21]
| |
zelf op eenen Dank- Vast- en Bedendag sprak over de Muziek der Ouden, en wel in 't byzonder over die der Grieken! Geen wonder! Schoonmaaken is het groot, hoofd-denkbeeld in haaren geest, waar van alle andre denkbeelden worden afgeleid. By voorbeeld: De goede zwaarlyvige Vrouw waggelt naar de Kerk, (hoe zelden zy daar, om haare zwaare Huishouding, komen kan!) Zy luistert met aandagt, is er door gesticht, mede vervuld; zy kan u er echter geen woord van zeggen, voor en aleer zy zich ontdaan heeft van het boven-denkbeeld; dit moet er dan eerst uit. Eerst vertelt zy u, of de Kerkkroonen schoon of beslagen waren; of de Glaazen helder of hoornagtig, of de Banken wit of bruin geschuurd, of de Stoelen bestoven, en of de Kussens opgeschud waren. Dan spreekt zy van den Text, dan van de Toepassing; want van de Verklaaring rooit zy zo weinig, als van Mevrouw Helders Brief. Dan krygen wy nog iets van 't Gebed, en tot slothooren wy, of Dominé's pruik en bef er knap uitzagen; of zyn groote witte fyne zakdoek, met breede zoomen, wel uit de Haarlemmer wasch komt: gevolglyk, of Dominé eene nette of slorzige Vrouw heeft. Wy krygen des haare denkbeelden in die zelfde order, als die in haare harssens liggen: de eerste en laatste laag is schoonmaaken; raakt zy eens van den text, zy komt er niet weer op, dan door de tusschenkomst van een | |
[pagina 22]
| |
stoffer, een heiboender, een emmer, of een wassen lap, of een vlerk. Het denkbeeld, dat daar aan volgt, en eenigzins van eene fyndere natuur is, is dat van goedheid. Zo dra de goedhartige Vrouw met de schoonmaakery gedaan heeft, zal zy vraagen: hoe zie je zo bleek, Zuster? - Ben je niet wel, Nigt? - Kan ik je iets geeven, kind? - Heb je wel een stoof, Juffrouw? - Is er wel tabak, Neef Ryzig? - Je blyft immers eeten, Daatje? - Kan ik iet voor je doen? - Kan Freryk iet voor je doen? Hoort zy, dat er iemand beleedigd wordt; terstond komt het denkbeeld van rechtvaardigheid op de proppen. Dat verbindt zich met dat van goedheid, en zoekt dat van weereloosheid op. Zy zal zeggen: zie, Neef, daar doet Keetje niet wel aan. Waarom zou Neef Willem niet deugen? Hy heeft zich maar verweerd. Onze Gerrit is ook een regte Nero, en zo gierig als het graf. Hoe kan hy zich zo aantieren? Hy heeft gelds genoeg. 't Was altyd zo een misselyke Sinjeur. Wel waar is Freryk? Die moet dat varken eens wasschen! Kom, Man, ga jy daar eens met jen eigen persoon heen. Wel voor jou het hy ontzag, kom kaveer voor Willem. Een jong Mensch struikelt wel eens; wy zyn allemaal katyvige zondaars. En zo komt Tante dan van zelf op het denkbeeld van Godsdienst. Ja wel, ik ben zelf een arme zondares. Het zou er benaauwd uitzien, als onze lieve Heer | |
[pagina 23]
| |
zo onbermhartig met ons was! Wy hoopen allen uit genade zalig te worden. Ja, met Gods hulp. Wat zou ik met myn zwaare huishouwing er veel aan doen kunnen? Hier raakt zy weer aan haar eerste hoofddenkbeeld - schoonmaaken. Met dit berigt, zult gy den Brief aan my verstaan kunnen; evenwel moet gy ook in 't oog houden, dat Tante haare byzondere welspreekendheid heeft. Haare gedagten zyn van den hak op den tak; zy schryft waarlyk, zo als zy denk; en voldoet in zo verre aan den grooten eisch in het briefschryven. De Vrouw gelooft, dat niet alleen alle waarheden, maar alles, wat zy voor waarheden houdt, in den Bybel staan; dit is de oorzaak van dat mislyk gehaspel en dat gestaadig verspreeken: zoek geene andere. Wat den Brief van Mevrouw Helder aan myne Moeder betreft, zo veel ik uit Tantes verhaal met scheuren en breeken wys kan worden, besluit ik, dat die verstandige Vrouw de zaak uit het waare oogpunt beschouwt; en, ken ik myne Mama, dan zal zy niet geheel lang verschillen met haare Vriendin, die zy zo hoogacht en zo oprecht bemint; wier deugd en verstand, zo al niet haare Godsdienstige begrypen, zy op hunnen waaren prys stelt. Het groote zwak myner Moeder is eene te groote liefde voor huisselyke rust: maar hoe verschoonlyk is dit zwak, in eene Vrouw, zo zagtzinnig als myne Moeder! Wie is er ook door de Natuur | |
[pagina 24]
| |
aangelegd, om minder moeilykheden te kunnen draagen dan zy? Waarlyk, Piet, by haar zyt gy waaragtig een Kenauw Hasselaar. Haar welgemaakte fyne gestalte is zo teder en aandoenlyk, als haar hart. Vreemder is het, dat zy omtrent Willem zo streng is; zy heeft hem zonder maate bemind. Dat myne Mama eenig en alleen zo handelt, om een norsch, heerschzuchtig, gierig Man niet te vergrammen, kan ik niet denken; wel, dat het er veel toe doet. Van Oldenburg is, zegt Ryzig, als Koopman zeer geaccrediteerd op de Beurs, hy leeft uiterlyk zeer wel; het is een van die Venten van Mannen, die alle hunne gebreken binnen hunne muuren den beest laaten speelen, maar met hun jas ook een ander bakkes aandoen. Dit weet Mama; en begrypt wel, wat de gevolgen zyn zouden, zo hun huiskrakeel gerucht maakte over het gedrag van Willem. Er moet dan nog eene andere veer aan het dryven zyn. Ik geloof waarlyk, dat myn Min Cocceaansch geweest is; want ik heb eene altoos blyvende trek om steeds een geestelyken, c'est-a dire een verborgen zin, te zoeken, als het maar half mooglyk is. Zo hoorde ik eens eene Predikatie van zeker Dominé Kokmooijer voorzeggen, over deeze woorden: De wyn verheugt het hart, en het geld maakt alles goed. De uitlegging was, est, est, est. Want de eerwaarde Man beweerde, dat Salomon daar als Profeet gesproken | |
[pagina 25]
| |
had, en dat het Geld, 't welk alles goed maakte, niets anders was dan - de volmaakte verdiensten van Christus, enz. - Laat ik nu eens zedelyk Cocceaniseeren. Als twee strydige driften onze ziel beroeren, dan, zo zy maar heevig genoeg zyn, verbryzelen zy doorgaans elkander. Zyn het liefde en vrees? liefde kraait vry algemeen de overwinning. Dit zien wy in Vrouwen en Moeders. Een Vader schynt zyne Kinderen wel eens aan den knorrigen luim van Vrouw overtelaaten. Schynt, zeg ik; want als hy, om zyne Vrouw te voldoen, eens op de Kinderen gromt, dan weet hy wel, dat de Kinderen aan de winst blyven; want Moeder maakt het wel weer dubbeld goed. Ik geloof, dat er vry wat spyt, vry wat droefheid onder loopt. Mama was grootsch op Wim; hy zou nu eigenlyk het mirakel van zyn tyd worden; zyne bekwaamheden beloofden ook zeer veel. Zyn lief karakter, zyne tedere verzotheid op haar, zyne gehoorzaamheid moesten hem wel zeer lief by haar doen zyn; dat kon niet anders. Dit zag myn Vader, doch zorgde wel eens. Het moet haar des zeer moeijen, ja, voor zo veel zulks in haar vallen kan, haar verbitteren, nu dit alles zo desperaat zot uitkomt. Wy weeten zelf, wat het ons spyt, als wy bedot zyn omtrent iemand, dien wy hoog stelden! Ons oordeel lydt er zo veel by; en ons hart komt er zelden | |
[pagina 26]
| |
zonder kleêrscheuren af..... Ja, ja, dat zegt uwe Vriendin Ryzig. Kon ik Willem redden! myn hart wil magtig veel, en myn hart zou zyn wil hebben. Ik hou my vrolyker dan ik ben; ik ben bedroefd en ongerust..... Ach, ik moet er niet aan denken; myn lief kind kon er door lyden; en dat zal niet gebeuren, om dat zyn Oom er niets door winnen kan. ô Dat kind! dat lief kind! Ryzig denkt, dat Willem zo getroffen is, over het gebeurde, dat hy uit schaamte niet durft schryven; doch is niet ongerust. Mooglyk doet hy wel een speelreisje naar America. Maar waar voor? vraag ik. Men heeft altoos bekwaame Jongens noodig, Daatje; en Willem zal nog wel wat van den Koopmans slenter onthouden hebben. Ik droom veel van hem. Dat is eene heele pret; want ik droom altyd vrolyk, en dikwyls vry potzig. Wat zal dat eene vreugd zyn, als de stoute Jongen weêr t'huis is! Dan zal Tante Martha het Gemeste Kalf slagten; en hem niet op het klein Kamertje behoeven weg te schuilen. Het Dominé worden zal er nu wel intrekken. Wy moeten dan maar spoedig eene Vrouw voor hem opschommelen, en Ryzig hem tot Compagnon aanneemen. Dat zal wel een mooi Firma zyn. Ryzig en Leevend. Weet gy niet een lief schelmtje voor hem; kyk eens uit, hoor? Maar het hoeft niet; ik heb wat voor hem, puik goed, weet gy wie? Dat mooi- | |
[pagina 27]
| |
je Keetje West, Brams Nigt. Net Willems trant! Ik lees daar myn geschryf nog eens over. Wel, Mensch, ik ben over my zelf confus! Wat wordt men toch verstandig, als men eens getrouwd is; en vooral, als men Moeder wordt van zo eenen Kupido als dien, die daar ligt te slaapen, of er geen zorgen in de waereld waren! Schryf my toch eens, of alles voor wind gaat? Of gy haast zult verwaardigd worden, om een voortbrengend lid der Maatschappy te zyn? Vooral bid ik u, leer een geheel Alphabet van nieuwe deugden en verdiensten aan, op dat gy, zo als de Noordhollanders zeggen, altoos nog wat after de hand zoud hebben. Dit zal zo heel moeilyk niet zyn voor andre Vrouwen; maar hoe zult gy dat goed maaken. Gy hebt reeds alle uwe zilveren Vaten, ende alle uwe gouden Vaten, ook zeer veel Gelds, reeds vertoond aan uwen Heere. Verzeeker Mevrouw Helder van myne, en van Ryzigs hoogste achting, en van myne dankbaarheid. En laat ik, als een Heidensch hondeke, de kruimpjes mogen opsnappen, die er vallen van de vriendschaps-tafel, die Chrisje Helder en Coosje Veldenaar voor uw aangezichte toebereiden. Laat my ook zo veel van uw vriendlyk hart behouden, als toereikende zy, om de waereld den snoet te doen houden, als die ereis gaat uittrompetten, dat gy my maar by gebrek van iets beter voor uwe Vriendin genoomen hebt. | |
[pagina 28]
| |
Als gy van Willem iets hoort, schryf het my toch. Ryzig spaart geene moeite, om hem optespooren. Alles vergeefsch! Het is, of hy een naald in een voer hooi zoekt; dunkt my althans. Wat neemt die Man een belang in het geval! Nu ja, hy dient my niet te vergeefsch: alle daag doe ik zyn stropje om, en den rok aan; och ja, met myn eige handen. Ik maas nu zelf wel eens een steek in een zyden kous, zonder hem te prikken, zonder ooit meer zyn bovenkous aan zyn onderkous vast te hechten. Zo net als een Bruigom dril ik hem op; en dan zeg ik met Nebuchadnezar: (wat naam is dat!) Is dat niet het groote Babilon, 't welk ik gebouwd heb, tot eere myner Heerlykheid! .... De henker! daar schelt hy. Repje, scheerje naar bed..... Hy moest eens weeten, dat ik tot by eenen in den nagt had zitten schryven! Mensch, wat kreeg ik een oud pak; en daarom ik heb haast; ik moet my nog houden of ik sliep ook, want Jan wil ik niet beliegen.
a. ryzig. |
|