Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 351]
| |
Lieve zuster!In lang heb ik aan u niet geschreeven; maar gy zult uit myne Brieven aan onze Ouders hebben kunnen zien, waar ik my van tyd tot tyd bevond, en wat ik het merkwaardigst gezien heb. In uwe vrolyke uuren hebt gy wel eens gezegd, dat gy geen Broeder wilde hebben, die ook niet van Herculaneum en de Heeren Cantons, zo wel als Neef Jan ten minsten, wist te snakken; en uw Broeder heeft er zich op toegelegd, om uwen wil te gehoorzaamen. Mama heeft my in haaren laatsten Brief gevraagd, waarom of ik niet eens aan myne Zuster schreef? Die vraag zal ik aan myne Chrisje beäntwoorden, want mooglyk hebt gy my ook wel eens in uwe gedagten dezelfde vraag gedaan. ‘Waarom schryft Pauw my niet eens? heeft hy geen tyd; of strydt het tegen de etiquette, dat een zo bereist Man aan zyne Zuster schryft?’ Ik zal u voldoen, door u ook hier op te antwoorden? Uw laatste Brief aan my was my niet zeer aange- | |
[pagina 352]
| |
naam. Gy doet my daar zo weinig recht in, dat gy zelf my geen goed oogmerk omtrent u toeschryft; maar my beschuldigt van gebreken, die ik zeer zeker weet, dat ik niet heb. Uwe gevoeligheid was wat heel hoog opgestemd; en ik had toen juist niet alle geschiktheid, om dit met eene voorbeeldige langmoedigheid te hooren. Ik bemin u, dit weet ik, regt hartlyk; het kan ook zyn, dat ik, uit yver voor uw waar belang, my wat sterk hebbe uitgelaaten over zekeren Suppliant, die toen nog al zeer in een goed blaadje by u stond. Dat ik evenwel niet zeer verkeerd omtrent hem dagt, zult gy zeker nu reeds weeten; en niet hebben nagelaaten my in uw hart te rechtvaardigen. Wat moeten er al buitenspoorigheden gepleegd zyn, om den Heer Leevend te *** te kunnen ontmoeten; en dat wel in dien staat, waar in ik hem hebbe aangetroffen? Ik zal u daar een getrouw verhaal van geeven; niet om u van gedagten omtrent hem te doen veranderen; dit zal niet meer noodig zyn; immers, zo als ik hoop; maar om my zelf by u te rechtvaardigen. Voor ik naar Zwitzerland vertrok, heb ik my een geruimen tyd in *** opgehouden. Men heeft hier een sterk Garnisoen, en Logementen, zo wel als particuliere Huizen, alwaar sterk gespeeld wordt. Veele jonge Lieden, en daar onder van zeer goeden huize, maaken eene kostwinning van het verachtelyk Dobbelspel. Hoe afkee- | |
[pagina 353]
| |
rig ik ook van het spel ben, ging ik echter daar meermaalen, om den kring van Aanschouwers te vergrooten, en eens te zien, wat daar zo al omgaat. Op zekeren avond, of laat ik liever zeggen nagt, bevond ik my in zo eenen kring. Al de aandagt was gevestigd op twee Heeren, die reeds van den voorävond af gespeeld hadden; ik meen, dat het Trente-un was; evenwel, myne kennis is in dit opzicht zeer bekrompen. De eene, een Duitscher, my onbekend, zat over my; tegen hem over zat een Jongman, die eene zeer goede houding had; zyn hair was rond als een Engelschman, zyn hoed voor neer; hy had een vry kaal gesleten Soubise aan, en een zyden doek om zyn hals, in plaats van een das, of strop. Zy spraken zagt, en weinig. Het spel wierd zo intressant, dat ik besloot het eind aftewagten; zo deeden ook ettelyke Heeren. Maar op eenmaal vliegt de Jongman in de Soubise overeind, en zegt, in zeer goed Hollandsch, dat de Duitscher ook verstond: gy speelt valsch, schurk! (en gaf hem met één een klap om de ooren, die wat afdeed.) Ik heb zo lang met u gespeeld, om te zien, of ik u niet eens kon attrappeeren. Hier, myne Heeren, is het bewys. Myne verbaasdheid was groot, toen ik den Heer Leevend zag; hy was het zelf. Ik hoorde, dat hy een gerenommeerd speeler, en by deeze klanten bekend was. Hy zag my nog niet; de Duitscher wierd voor | |
[pagina 354]
| |
schelm uit het vendel deezer eerlyke lieden gejaagd, en de Held van de Historie bleef met een algemeen gejuich meester van het slagtveld. Men verzogt hem nog een party te speelen; men stond er op aan, en de Vriend zette zich nogmaal aan de tafel. Toen plaatste ik my regt voor hem, genoegzaam agter den stoel zyner party. Hy zag my onverwagt; hy schrikte, maar herstelde zich, en beantwoordde myne buiging met die fatsoenlyke koelheid, die ons overtuigt, hoe weinig belang men in iemand neemt. Ik besloot te blyven, en hem dan, als het gezelschap scheide, aan te spreeken. In weinig tyds verloor hy vyf honderd Ducaaten, die hy dien zelfden dag gewonnen had, zonder zich dit veel te bekreunen. Opryzende, zeide hy alleen: het fortuin is my niet gunstig. Min of meer onthutst, trad ik naar hem toe. Hy wierd vuurrood, en drukte myne hand hartlyk. Laaten wy hier van daan gaan, zeide ik. Hy antwoordde: dat hy hier drie dagen gelogeerd had, en dewyl hy des anderen daags vertrok, het der moeite niet waard was, om een ander verblyf te zoeken. Ik toonde myne verbaasdheid in hem hier te vinden, en, voegde ik er by, in zo eene slegte Equipage! Hy antwoordde: dat men op reis dikwyls stof krygt om zich te verwonderen; hy scheen daar over ook niet verleegen. Hy noodde my op zyne kamer; ik volgde hem, benieuwd zynde, hoe ik het daar vinden zou. Niets was armoedi- | |
[pagina 355]
| |
ger: zyne kamer was niets anders dan een afgeschoten hoek onder het dak, waar naar men door een steilen morzigen trap moest zien te geraaken. Twee Stoelen, een Tafel, een Bed, dat niet op de properste wys behangen was, een ouwerwetsen Spiegel, zie daar de meublementen van myn Heers kamer. Zyn degen hing met een verslonste portepée aan een kapstok, met een groenen rok, die met een goud boordje belegd was, een leêren portemanteau lag in een hoek op den grond. Ik zag dit zo eens aan, en glimlachte, myne eene hand aan myn kin houdende. Dit moet hy zeeker voor eene beschimping hebben aangenoomen; want hy zag my op eene wyze aan, die veel beduidde. Ik. Hoe zeer uwe omstandigheden veranderd zyn, gy blyft nog zó al dezelfde. Hy. Een eerlyk Man is boven zyn lot; hy kan ongelukkig worden, maar hy kan nooit verachtelyk zyn. Ik. Ik zie, dat de Godsdienst en de Zeden van een eerlyk Man van een alloi zyn. Hy. Ongetwyfeld wilde gy, dat de eene de andre tegensprak? Ik. Ik wilde, dat een eerlyk Man zich zelf niet ongelukkig maakte, of zyne Vrienden schande aandeed. Hy. Ik verstaa u; maar zyt gy wel in staat, om over Willem Leevend billyk te oordeelen? | |
[pagina 356]
| |
Ik. Stel er my in staat toe, op dat ik u naar uwe verdienste beoordeel. Hy. Gy geeft u zo vry wat airs op uwe fraaije kleeren; spreekt men zo tegen eenen Vriend? Ik. Tegen een Vriend? Neen! Hy. Dan heb ik ook niets met u te maaken. Ik. Meent gy dat? nogmaals, hoe komt gy hier? waar gaat gy heen? Hoe zyt gy zo slegt gekleed? Hy. Deeze vraagen zoude ik met myne geheele ziel aan eenen Vriend beantwoorden; maar Willem Leevend is aan Paulus Helder geenzins verpligt zyne nieuwsgierigheid te voldoen. [Ik wierd moeilyk.] Ik. Vaarwel, myn Heer. Uwe trotschheid en ligtvaardigheid zullen uw ongeluk voltooijen, en u uit het gezelschap van braave Lieden verbannen. Apropos, kan ik u ook ergens dienst mede doen? Hy. Gy my dienst doen? Zo verre ben ik niet vernederd, dat ik verpligting zoude kunnen dulden aan iemand, die my tergt. Feliciteer u zelf, dat gy eene Zuster hebt, die ik eerbiedig. Hier over zeer gestoord, ging ik weg; hy schelde een Knegt, om my uittelichten, en sloot zeer driftig zyn fraai verblyf toe. Des andren daags morgen vernam ik, of hy daar nog was; maar hy was reeds in den morgen vroeg vertrokken; niemand wist, waar heen. | |
[pagina 357]
| |
Zie daar! Nu ben ik gerechtvaardigd; meer bedoel ik niet. Myne Zuster zal nu zien, dat ik taamelyk wel over den Vriend geoordeeld heb. Laat uw antwoord my dit verzeekeren. Ik vertrok dien zelfden dag naar Zwitzerland, alwaar ik my nog voor eerst meen optehouden. In Vrankryk heb ik ook met vermaak gereisd. Parys is eene waereld op zich zelf. De wandelwegen behaagen my echter veel meer dan de Stad. Longchamp is geen der minste, en niet verre van de Stad Anteuil, Saint Cloud, le Bois de Boulogne, en de Vincennes..... Ik zal u met de optelling van veele andren niet verveelen. Alle Reizigers, die tot Versailles toe voortgaan, moeten Petit Trianon gaan zien, 't welk door de thans regeerende Koningin tot een verblyf der Bevalligheden gemaakt is. De drie volgende regels zyn by die geleegenheid opgesteld:
Semblable à son auguste & jeune Déité,
Trianon joint la grace avec la Majesté,
Pour elle s'embellit, & s'embellit par elle.
Maar Zwitzerland behaagt my boven alles wat ik zeggen kan. Zo ik immer myn Vaderland verliet, hier zoude ik myne woonplaats verkiezen. Onder dit eerlyk gelukkig Volk, verre van de groote Steden, zoude ik myne dagen wenschen te eindigen. In de groote Steden begint de Luxe | |
[pagina 358]
| |
ook al door te dringen. De Tooneelen, waar langs ik deezen geheelen dag gedwaald heb, zyn - duld dit woord, ysselyk schoon, vreeslyk grootsch. Ik liet my derwaards leiden door een Knaap, die al de eerlykheid van een Zwitzer, en al de geestige luchthartigheid van een Franschman in zich verëenigde. Hy heeft zulk een intressant gelaat, dat ik, konde ik schilderen, zyn kop zoude meêbrengen. Gy zoud die met genoegen beschouwen. Geduurig zie ik andere gezichten; gezichten, die my verbaazen en verrasschen. Nu ontdek ik onuitoogbre ketens van gebroken rotzen, die in ruines over myn hoofd hangen; dan, hooge schuimende caskades, die met een geweldig gedruisch afstorten; dan eens voortvlietende stroomen, tot zy aan den voet van zulke steile afgronden nederschieten, dat het oog die niet durft bereiken, en wy huiverig te rug bleeven. Nu wandel ik weder in een dicht doorëengewassen Bosch; vol allerleie my onbekende Boomen en Heesters. Overäl zie ik de onbeärbeide Natuur, afgewisseld door den allernutsten en verstandigsten Landbouw. Aan den mond van een hol, ziet men aartige zindelyke Boeren-Hutjes, bewoond door de gastvryste Menschen, die er zedert de gulden tyden der Patriarchen ergens geleefd hebben. Melk, Brood, Kaas, Eijers, Vrugten, Water zo helder als kristal, en een goed zuiver hard Bed, zyn altoos tot | |
[pagina 359]
| |
dienst van een welvoorkomend Vreemdeling. Aan de scherpe steiltens en tusschen de kloven der rotzen groeijen de fraaiste Bloemen, de aangenaamste Vrugten, en op veele plaatzen vindt men heerlyk Wei- en Koorn-Land. Het schynt, dat men, naar maate men zich boven de Wooningen der Menschen verheft, ook al het laage, het onëdele verlaat; en naar maate men eene hoogerer, zuiverer lucht inädemt, ook zekere bestendige helderheid van gedagten verkrygt. Men is hier ernstig, en niet droefgeestig; wel te vreden, zonder onverschillig te zyn; vergenoegd in de eenvoudige bewustheid: ik besta, ik denk. Alle driftige verlangens verliezen hier zeer veel van hunne te groote scherpheid. Onbeschryflyk fraai is dit Gewest. Maar niets kan vergeleeken worden by de pracht van een heerlyk onweder! Morgen ga ik van een der toppen, die ik in de wolken ter zyden van my af zie liggen, de zon zien opryzen. Ik zal zeker daar zeer van getroffen zyn; maar ik verbeeld my, als myne waarde Zuster dien luister der Natuur zo verre boven de oppervlakte der aarde beschouwde, dat zy dan, ontroerd door eerbied, met gebogen knien en opgeheeven handen, Hem zoude aanbidden, die de geheele Schepping bezielt en regeert? Ik zou wel vergeeten deezen te sluiten. Heb ik ook misbruik gemaakt van het voorrecht, den Reiziger verleend, bestaande in veel te mogen | |
[pagina 360]
| |
praaten? Ik omhels u met Broederlyke liefde: groet uwe Vriendin zeer byzonder, voor
Uwen Vriend en Broeder,
p. helder.
P.S. Zal ik haast myne Brieven aan Mevrouw Renting adresseeren? |
|