Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
Tederbeminde beste!De gelukkige gelykmoedigheid van mynen aart; de volle overtuiging, dat in dit leven de staat der volmaaktheid niet zyn kan; het helder uitzicht op het heerlyk aanstaande; de hoop, dat myne eenige, myne dierbaare Dogter herstellen kan, zyn naauwlyks toereikend, om my den Brief, mynen ongelukkigen Willem betreffende, zonder traanen te doen leezen. Ik bedank u, myne waardste Vriendin, voor het vertrouwen, waarmede gy my onderscheidt. Het kan in myne gedagten niet opkomen, zo eenen Brief aan myne Chrisje voorteleezen! Wy kennen de overdreevene gevoeligheid van haar hart....... Ik ys voor de mooglyke gevolgen!.... Zelf de braave Mevrouw Everards moet uw 's Broeders Brief niet zien; en dat niet alleen, om dat haar nu geene sterke ontroeringen dienen; maar ook, om dat zy, vrees ik, geen kragt van geest genoeg heeft, om aan het doorziend oog myner Chrisje, die zy boven alles bemint, iets te onttrekken, | |
[pagina 328]
| |
't welk voor die echter een geheim blyven moet; immers tot zy beter is, of dat de zaaken een anderen loop neemen. Gy kent het aandoenlyk hart uwer Vriendin! dat hart moet niet gepynigd worden: ik behoef geene proeven op haar gevoel te doen! Ik weet, dat zy niet behoeft te beminnen, om tot in haare ziel getroffen te zyn, over het lot van den ongelukkig verdwaalden Jongeling... Myn hart is vol. Thans kan ik met mynen waardigen Helder niet zó vertrouwlyk spreeken, als wy over allerlei onderwerpen spreeken; en ik geloof, dat ik niet te sterk moet toonen, hoe zeer ik nu met den braaven Man, den liefhebbenden Vader, verschil. My dunkt, dit zoude my in een licht kunnen platzen, dat my niet veel achting aanbragt; en wat is de achting van zo een Man dierbaar voor eene Vrouw, die al zyne waarde kent en eerbiedigt! Myn Heer Helder en ik hebben ook het zelfde oogmerk: ‘Chrisje op de beste, de bestendigste wys, gelukkig te zien.’ Hierom verwerpt hy Leevend, en verkiest hy Renting ten Schoonzoon: hierom wenscht myn hart, dat Leevend eene Chrisje waardig moge bevonden worden; en dat de eerlyke, de verstandige Renting eene Vrouw kieze, die nog tederer gevoelens, dan die der vriendschap, voor hem hebbe. Nu, myne lieve, is myn lot voor de eerste heer een weinig bewolkt. En wat zal ik zeg- | |
[pagina 329]
| |
gen? Indien Leevend by de uitkomst myne vooringenoomenheid onwaardig bevonden wordt, hoe zal ik myne oogen durven opheffen voor een Man, zo deugdzaam, zo Godsdienstig, zo doorziend schrander, als de Vader myner Kinderen? Ik geef echter een oogmerk, zo veele jaaren reeds door my bedoeld, nog niet op. In u, uitmuntend jong Mensch, stel ik een onbepaald vertrouwen! Thans ga ik u toonen, hoe ik u bemin en hoogacht. Uit alle jonge lieden beviel my nooit iemand zo zeer, als de jonge Vriend myns Zoons. Ik was niet blind voor zyne gebreken, maar ik zag ook, dat het, - durf ik het zeggen, - overdreevene deugden waren; - neigingen en afkeerigheden, die maar door eene behendige hand de waare richting moesten ingedrukt worden. Hy was my ook dierbaar, als de beminde Zoon myner Vriendin, wier karakter zeer na aan de volkomenheid zoude grenzen, indien zy daar aan zekere vastheid had willen geeven, die ons alleen in staat stelt, in moeilyke omstandigheden, aan onze pligten getrouw te blyven; en die thans gejaagd is van dat geluk en die rust, die zy altoos haaren hemel noemde! In hem zag ik met eene tedere blydschap myn aanstaanden Schoonzoon. Hy beminde Chrisje reeds, vóór het faisoen der liefde: Chrisje zag hem met goedkeuring, met onderscheiding; hy verdiende het ook. | |
[pagina 330]
| |
Dit myn oogmerk verborg ik echter zorgvuldig. Ik keur het hoogst af, dat men een jong aandoenlyk Meisje in gevaar brenge haare rust te stooren, door haare inbeelding te ontvlammen; door haar aandagt te leiden op iets, waar mede zy nog niets te maaken hebbe. Duizend onvoorziene toevallen kunnen zulke plannen van vooruitgesmaakt geluk onuitvoerbaar maaken; ook dan, als de dood er niet tusschen komt. Chrisje wist des alleen, dat Leevend myn Gunsteling was; meer niet, ook zelf niet - schemeragtig; en hy was nog veel onkundiger van dat oogmerk. Ik wist zelf door mynen Zoon, zonder dat die het bevroedde, hem te doen weeten, dat zyne Zuster door den braaven Heer Veldenaar mooglyk niet te vergeefsch bemind wierd; terwyl ik echter Willem niet alle hoop benam. Zo zag ik hun beide uit den Kinderstaat opgroeijen. Ik sloeg beide zorgvuldig gade. Ik zag, dat, zo myn plan niet verydeld werd, zy voor elkander bereekend waren. Terwyl zy in de vrolyke opene zorgeloosheid der jeugd voort-wandelden, zag ik liefde; maar liefde, die alleen Chrisjes geluk opleeverde, en haar geen oogenblik kwelde. Gy wierd haare hart - Vriendin; nu was zy veilig. Haar hart was vervuld; gy waart haar noodzaaklyk; gy bestierde haar, door die waar meerderheid, die alleen de eene braave Vriendin over de andere verheft. | |
[pagina 331]
| |
Chrisje was naauwlyks der Kindschheid ontwassen, of zy wierd gezogt, gevleid, ja ook waarlyk bemind. Zy bleef altoos onverschillig. Die onverschilligheid begunstigde ik zeer, evenwel bedekt. Uw beminlyke Broeder verliefde op haar. Myn Heer Helder denkt te wel, om, indien Chrisje geneegenheid voor hem had opgevat, zich niet vereerd gevonden te hebben door de alliance eener zo braave oude familie, als die van myn Heer en Mevrouw Veldenaar. Dit was zo niet; Chrisje bleef de zelfde; uw Broeder had geen hoop. Naar maate dat Leevend en Chrisje ouder wierden, kwam er natuurlyk meer afstand; te meer, om dat de groote goederen van myn Heer Helder haar vry wat boven Willems kring, zo als men dat noemt, plaatsten. Dit in zich zelf by denkenden, het geluk hunner Kinderen in 't oog houdende Ouderen, eene beuzeling, schynt echter in staat geweest te zyn, om Willem te doen begrypen, dat hy geen party voor Chrisje was. Myne Dogter zal mooglyk ook zo gedagt hebben. Hoe dit zy, nooit sprak ik daar over. De redenen daar van heb ik u reeds gezegd. Alles hing volkomen af van de opvoering eens nog ongevormden karakters; ik kon daar alleen het beste van hoopen en verwagten. Zyns Moeders tweede huwlyk bragt groote veranderingen te weeg. Men maakte den Jongeling het huis, vooral het kantoor, moede; men nam | |
[pagina 332]
| |
een anderen in zyne plaats, en Leevend gaf des te gereeder zyne stem om te Studeeren, vermids zyn geest veel meer de geschiktheid had, om Homerus en Virgilius te commentarieeren, dan om Pryscouranten intenoemeren en Negotie brieven te schryven. Hy verkoos het Predik - ampt. Dit kwam my, die hem zo wel meen te kennen, niet vreemd voor; ofschoon ik teffens begreep, dat hy in deezen vroeg of laat zoude veranderen; niet zo zeer om het ampt, als wel om de bykomende zwaarigheden. Hier sprak ik met Leevend nooit een woord van. Waar om zoude ik, waarom moest ik daar van spreeken? Ik vreesde, dat ik te veel invloeds zoude gehad hebben op 's Jongelings verstand, om zyn oordeel vry te houden; en zouden myne jonge lieden dáár uit niet wel iets hebben kunnen opmaaken, daar ik beider aandagt van wilde verwyderen? Nu zeide elk: Juffrouw Helder is geen Party voor een Boeren - Dominé. Ik glimlachte over dat denkbeeld, maar liet het zo. Laat ik het genoegen hebben, myne lieve, om u alles te zeggen: ik weet, dat gy uit tedere vriendschap voor Chrisje, zo wel als uit eene lieve erkentenis voor myn vertrouwen, alles voor u zult houden. Myn Heer Helder toonde zich altoos minder met den jongen Leevend ingenoomen, dan ik: ik konde daar niet spoedig de reden van vinden; maar, dewyl het my ernst was, die uit te | |
[pagina 333]
| |
vorschen, meen ik het volgende ontdekt te hebben. Geen Vader beminde immer eene lieve, beminlyk, hem altoos gehoorzaame Dogter meerder, dan hy Chrisje beminde. Hy is een kenner van het menschlyk hart; hy heeft in de waereld met opmerking geleefd. Hy heeft gezien, dat veele jonge lieden niet zo gelukkig waren in het huwlyk, als men redenen gehad had om te voorzien, dat zy zyn zouden. Hy bepaalde zich by hen, die van jongs af voor elkander geschikt waren; die des elkander wel kenden, die aan elkander gewend waren; en ook daar vond hy het onvolkoomene. De oorzaak daar van zal hy gezien hebben, in de onuitroeibaare zucht tot vryheid in het verkiezen; in iets grilligs, dat de liefde of verzelt, of veroorzaakt. Hy besloot des, om beide de jonge lieden geen schaduw te doen zien, dat men hen voor elkander schikte. Ik verloor hem niet uit myne gedagten, toen hy te Leiden was: Myn Heer Helder al zo min; immers dit vermoedde ik. Maar de nadeelige geruchten, die mynen Man ter kennis kwamen, vonden, zeker uit vrees voor Chrisje, te veel geloof! Ik wist het echter zo te schikken, dat ik in de groote Vacantie Willem by mynen Zoon buiten verzogt; hy bedankte daar voor; doch passeerde hier een dag. Toen observeerde ik Chrisje en hem..... Wat zal ik zeggen? - Uwe | |
[pagina 334]
| |
Vriendin zag den bevalligen Willem met onderscheiding; en toen hy haar wederzag na eenige maanden afzyns, was zyne ontroering zo sterk, dat ik waarlyk medelyden met hem had. Er viel ook iets aan tafel voor, dat my nog duidelyker toonde, wat er in beider hart omging. Evenwel, zy oordeelden verkeerd over elkander. Ik geloof, onder ons, dat Chrisje door zyne weigering een weinigje gepiqueerd was; en dat haar air imposant by Willem toen uit kleinachting zal zyn afgeleid. Zy spraken weinig met elkander, en in het wandelen maakte ik my meester van zyne persoon. Er kon des geene explicatie voorvallen tusschen de geweezen speelmakkertjes. Myn Heer Helder moet ook iets daar van vermoed hebben, dewyl hy zo sterk drong op het accès voor den Heer Renting; zeker om haar in veiligheid te stellen voor iemand, dien hy voor lang als een bedorven Jongeling verfoeide. Zie daar, myne waardige jonge Vriendin, dit moest ik u schryven; gy zelf zult kunnen oordeelen, of myne gissingen gegrond zyn. Meld my dit; ik ben de Vriendin uwer Vriendin; ik ben de tederlievende Moeder van een Meisje, my dierbaarder dan myn eigen tydelyk leven. Zy is zeer onpasselyk; zy vervalt, zonder eigenlyk ziek te zyn. Zy is niet verliefd, dit weet ik; maar zy bemint haaren lieven ongelukkigen Vriend; zy zou, was hy gelukkig, zich door my in alles | |
[pagina 335]
| |
laaten vertroosten. Kan ik af keuren, dat zy hem bemint, daar zy niet te overtuigen is, dat hy een slegt karakter heeft; daar zy hem in droevige omstandigheden gedompeld ziet? Kan Chrisje Helder een Jongeling vergeeten, met wien zy, als een Kind, is opgevoed; waar mede zy de vrolykste, de vertrouwelykste uuren eener onnoozele Kindschheid sleet? Heeft zy niet iets onverzettelyks in haar aart, als zy wel overtuigd blyft, dat zy wél doet? Ik moet deezen eindigen. Niemand weet, dat ik deezen schryf. Dit is alles, wat ik u te zeggen heb op dit stuk. Groet de allerwaardste familie! en beschouw uwe Vriendin
In
suzanna helder, gebooren van beek. |
|