Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 309]
| |
Waarde vriendin!Ik zou niet gemaklyk kunnen bepaalen, of myne verwondering, dan wel of myn leedweezen de overhand by my had, toen ik uwen laatsten Brief geleezen had; en ik daar uit merkte, dat myn ernstige Brief u bedroefde. Hoe is 't mooglyk, dagt ik by my zelf, dat eene Moeder zich bedroeft, om dat haare Vriendin, aan wie zy noch oordeel, noch eene goede bedoeling ontzegt, haaren Zoon voor minder schuldig houdt, dan geruchten en waarschynlykheden hem doen voorkomen? Wat konde ik toch natuurlyker wagten, dan dat eene tedere gemoedelyke Vrouw zeer gaarne een gedeelte van den schuld haars Zoons op zich zoude willen neemen, indien zy daar door haaren Zoon niet zo schuldig zoude vinden? Dit, zie ik, is echter zo niet. Ik blyf by myne gedagten. Uw Zoon is veel meer te beklagen, dan te verachten, of te beschuldigen. Zyn bedryf laak ik zo sterk als iemand; maar ik besluit er niet uit, dat zyne beginzels slegt, en zyn hart reeds zoude zyn aange- | |
[pagina 310]
| |
stooken; ik meen nog, dat gy u wel eenige verwytingen omtrent hem te doen hebt. Plooijen kan ik niet. Maar dewyl ik uwe waare Vriendin ben, zal ik u eens wat omstandiger, dan gy schynt te vorderen, beäntwoorden: niemand, ook niet myne Chrisje, weet, dat ik u deezen schryf. Het is eene gegronde aanmerking: dat onze deugden en zwakheden al zeer na aan elkander grenzen; ook, dat de meeste ondeugden overdreevene deugden zyn. Hier aan schryf ik onze verblindheid voor onze eigen gebreken meestendeels toe. Eerlykheid, moed, doorzettendheid en vastheid vloeijen uit dezelfde bron, als drift, toorn, halstarrigheid. Daar letten wy niet altyd op. Wy zyn des wel eens zeer voldaan over ons zelf, als wy juist niet heel veel reden daar toe hebben. - Vredelievendheid, meêgaandheid, zagtheid, zyn meermaal zo overeenkomstig aan traagheid, lafheid, zucht tot gemak, dat wy de laatste dikwyls voor de eerste aanzien. Hoe konden wy ons anders ooit vleijen, de eerste te bezitten, om dat wy de tweede in ons ontdekken? Laaten wy echter ter goeder trouw handelen, en belyden, dat er evenwel vaste merkteekens zyn, waar aan wy de deugden en gebreken kunnen toetzen. De oplettende eerbiediger der Godlyke wetten verzuimt niet, om die in zyn eigen hart op te spooren. Maar wy hebben allen onze benevelde uitzichten, | |
[pagina 311]
| |
onze zwakke oogenblikken, onze belemmerende traagheden; maar dan ook is de vriendschap verpligt, ons die kenmerken duidelyker te helpen maaken. Laaten wy, om wel zeeker te gaan, eerst eens zien, wat is deugd? Zoude men niet kunnen zeggen: ‘Deugd is die gesteldheid der ziel, waar in alle vooruitzichten, en gevoelens, die de bestemming der Menschen in het algemeen, en van ons elk in 't byzonder, het allergelukkigst maaken, in kragt en werkzaamheid zyn?’ Deugd is de heerlykste, de weldaadigste Orde. Drift, toorn, gramschap, halstarrigheid overschreeden altoos het niet verder, door het verlicht verstand aan alle driften voorgeschreeven. Waare moed en onwrikbaare eerlykheid werken altoos aan het algemeen en ons eigen geluk, onder het opzicht van eene bedaarde heldere rede; bezorgen het beste op de beste wys; overwinnen het kwaade door het goede. Terwyl zy den te zwaar beschuldigden verdeedigen, poogen zy ook zyn hart te winnen, om het te verbeteren. Zy stellen nooit het ongeluk by de door hem bedoelde eindens. Hier op verzoek ik, dat gy gelieft te letten; dit is een der gezichtpunten, waar uit gy thans zien moet. Traagheid, loomheid, zucht tot gemak doen ons het leven doorsluimeren; zy doen ons met eene werkelooze kwelling een vadzig oog slaan op ondeugd en ellende; zy verleiden ons tot onrecht- | |
[pagina 312]
| |
vaardigheden, ja doen ons, gelyk aan de lafhartige Romeinen, kruipen voor elken dwingeland, dien wy zelf ten troone hebben helpen verheffen. Hy, die regt op blyft staan, zal nooit door eenen Tiran vertrapt worden. En hoe laag moet de Menschelyke Natuur vernederd zyn, als zy zelf den lust tot vryheid niet eens meer kent! Zy beneemen ons ook eindelyk onze waare edelmoedige Vrienden; om dat wy de Vrienden van elk zyn willen. Zy wikkelen ons in moeilykheeden en draaijeryen, waar boven wy ons hadden kunnen verheffen. Zy dompelen ons in de grievende kwellingen, die wy hebben willen vlieden; en dan kan men wel eens zeggen, zo als zeker Dichter in onzen tyd, schoon in een Staatkundigen zin, zegt: Wy bidden, maar - wy werken niet. Vredelievendheid, inschiklykheid en geduld zyn de schoone gezellinnen van eenen verlichten werkzaamen vasten geest. Zy bedoelen waarheid en deugd. Zy offeren meermaal haar belang, maar nooit den eenen Persoon aan den anderen op. Zy staan altoos aan de zyde der onschuld. Zy doen nimmer afstand van haare vryheid, of van haare rede. Zy zyn de kinderen der Menschenliefde, geenzins der Menschenvrees. ‘Zy geeven hun geld niet uit voor het geene geen brood is, noch haaren arbeid voor het geene niet verzadigen | |
[pagina 313]
| |
kan.’ Zy gaan den Koninglyken weg met eenen vasten tred. Indien gy, myne Vriendin, uit deeze beginzels arbeidt, dan zeeker is uw Zoon zo wel het voorwerp uwer pligtsbetrachting, als uw Man. - Maar, is het zo niet, lieve Keetje, uwe huisselyke rust is u wat heel dierbaar? Gy zyt zo bevreesd voor misnoegen; gy durft u niet tegen overheersching aankanten. Uw pligt was het, om uw Zoon, die zich zo wel gedroeg, en zo geleidelyk was, in uw huis het leven zo aangenaam te maaken, dat hy onmooglyk een ander verblyf had kunnen kiezen. Ja, 't is waar, hy verkoos te studeeren; maar zoude hy dit verkozen hebben, indien de Heer van Oldenburg hem wel had behandeld? ô Neen: Willem begreep te wel zyn belang, en zou zeeker op het bloeijend kantoor gebleeven zyn. Dit kunt gy immers niet ontkennen? Ei lieve, waar zit dan nu de eerste springveer? Verkiest gy hem nu verder aan uwe zucht tot rust op te offeren, dan zult gy u zelf wel moeten wys maaken, dat hy schuldiger is, dan hy is; om dus uwe hardigheid, ten gevalle van eenen onredelyken Stiefvader, te plooijen. Waar op rust nu ook uwe stelling, dat Willem zo slegt, zo bedorven is? Zyn er geen Jongens van een slegt gedrag, die nooit speelen? die nooit van leer trekken? Ik keur alle dolligheden, en des ook het duëlleeren volstrekt af; maar in het | |
[pagina 314]
| |
val, waar in Willem was, is 't nog al te vergeeven. Het beginzel is zo schoon, zo rechtvaardig. Voor eene Eeuw of vier zou die daad hem Ridderlyke eer verworven hebben. En, wierd hy niet getergd, gehoond? Wierd zyne overleedene Vriendin niet gelasterd? Moeten ongelukkige gevolgen, zo als onder anderen zyne vlugt, eene Moeder dienen, om haaren Zoon te bezwaaren? Gy zegt, dat hy den weg der zedeloosheid blyft bewandelen. Hoe weet gy dit, myne Vriendin? Hoe weet gy, dat hy die ooit bewandeld heeft? Gy weet alleen, dat hy, in woede geraakt, den degen trok. Maakt dit nu reeds een zedeloos mensch? Hy heeft gespeeld. Hier door heeft hy zich zeeker in veele moeilykheden kunnen wikkelen; ja, zich in gevaar gesteld, om een slegt mensch te worden. Dit alles stem ik u toe. Is hy echter nu reeds zo een slegt Mensch? Dit ontken ik. Waar zoekt overdreevene zwaarmoedigheid wel eens verligting, afleiding? ‘Hy verwaardigt zich niet eens, aan my of iemand der Familie te schryven.’ Lieve, zoet-aartige Vrouw, hoe weet gy dit? Kan hy, durft hy het wel doen? Is het onmooglyk, dat hy ergens ziek legt; iets, dat my in zo een gestel, en in zulke naare omstandigheden, niet eens zo geheel onwaarschynlyk voorkomt. ô Ik kan my uwen Willem zo leevendig voorstellen. Eerst verzwakt door koortzen en droefheid; toen ge- | |
[pagina 315]
| |
schokt door toorn en woede; toen gefolterd door angst, schrik, berouw; afgemat door eene verhaaste vlugt: nu mooglyk gepynigd door zyne overdenkingen, vergeefsche wenschen, verlangens om zich voor u te vernederen, en vergiffenis te bidden. Mooglyk heeft hy geen geld: moet hy dat niet hebben? Wie kent hem, daar hy is; kan hy des crediet hebben; kan hy niet uit nood aan de speeltafel zyn fortuin beproeven? Zult gy daar uit opmaaken, dat hy eenen zedeloozen weg blyft bewandelen? Is hy niet grootsch en gevoelig? Kan hy dan gebedeld brood eeten? Kan hy zelf vlugtend iets onderneemen, om het hem langs betere wegen te bezorgen?.... Maar dus spreekt gy niet uit u zelf; myne Vriendin is hier alleen de Echo van een verstoord Man. Ik veracht hem, als ik hem in dit licht zie; en echter kan ik iets zo liefdeloos veel eerder in eenen Stiefvader dan in eene Moeder dulden. Hier by houde ik in het oog, dat hy dat fyne oordeel niet heeft, die bedaardheid van geest niet bezit, die ons in staat stellen, om de daad van het oogmerk naauwkeurig te onderscheiden. Gy hebt geene reden, zegt gy, om niet voldaan te zyn over uwen Man, indien gy maar niet te partydig zyn wilt omtrent uwen Zoon. Wel nu, myne Vriendin, nu hebt gy een onbedriegelyken Toetssteen, om u zelf te beproeven. Zie nu, of gy uit lafheid dun uit inschiklykheid werkt. Uit | |
[pagina 316]
| |
inschiklykheid? Dan moet gy al de onredelyke luimen van uwen Man geduldig verdragen. Gy zyt zyne Vrouw; maar gy moet niet gedoogen, dat hy uwen Zoon buiten noodzaaklykheid bezwaart. Doch, nu gy, om maar rust in huis te hebben, en in uws Mans gunst te blyven, u tegen uwen Zoon aankant, nu werkt gy uit lafheid. Waarde Vriendin, gy weet, dat ik u door en door ken; dat ik niets bedoel, dan uw eer en duurzaam geluk; hoe kan ik dan, zonder droefheid, zien, dat gy u in deezen, met uwe meerdere jaaren en ondervinding, daar van niet een weinig ontdaan hebt? Kan nu eene gemoedelyke godvrugtige Vrouw zich de vryheid geeven, om aan een onbillyk Man haare onvermydelyke pligten op te offeren? Allerliefste Keetje, bedenk het eens ernstig; meer eisch ik nu niet. Neen, het kan geen geschikt Man aangenaam zyn enz. Deeze heele periode is weder van den Heer van Oldenburg: dit woord geschikt, is eene van die woorden, die elk zo al gebruikt, als het in zyn kraam te pas komt. Hoe veele onzer geschikte Mannen zyn er echter, die, als men eens een weinig dieper dan de schynbaare oppervlakte heenen ziet, waarlyk niet veel voorbeeldigs bezitten! Ik zelf ken meer dan een van die geschikte Mannen, die onvriendelyke Echtgenooten, stuursche Vaders, harde Meesters zyn; zy mogen op de Beurs als eerlyke Kooplieden, in | |
[pagina 317]
| |
den Raad als braave Regenten, op den Predikstoel als groote Redenaars beroemd zyn; ik betwist hun dit geenzins; ik acht hen als Kooplieden, Regenten, Redenaars; maar, als zy buiten dit geene goede harten, geene vriendelyke gevoelens, geene beminnenswaardige deugden hebben, dan zeeker kan ik hen als Menschen niet hooger schatten, dan zy zich zelf zouden schatten, als zy zich, als zodanig, hunne onvermydelyke pligten getrouw voor oogen stelden. Eene onberedeneerde goedheid, eene niet wel geleide menschlievendheid kan iemand niet alleen in schyn, neen ook waarlyk tot een verkwister maaken. Maar deunheid, vrekheid, gebrek aan smaak, gewoonte, kunnen ook iemand den schyn van een zeer geschikt Man geeven. Ik wil niet eens, dat een Man als myn Heer van Oldenburg een Jongeling als uw Zoon zal verkiezen, boven een Neef, die veel meer met hem overeenkomt; neen: maar ik eisch, dat hy zo een Jongeling recht doet, en zyne Vrouw niet vergt, om, wil zy hem in een goed humeur houden, haaren eigen Zoon te bezwaaren. Wat aangaat de considerable voordeelen, die hy uwe Kinderen besprooken heeft, zeeker, in gevalle gy hem overleeft, (en hy is een Man van zes- en- veertig jaar, die niet weet, wat het toch zy niet gezond te zyn!) wat zal ik zeggen? Uwe Kinderen zyn niet intressant; ik houde my ver- | |
[pagina 318]
| |
zeekerd, dat zy veel liever een gedeelte hunner erfportie zouden hebben afgestaan, indien dit had kunnen dienen, om hunne lieve Mama nooit als Mevrouw van Oldenburg te zullen moeten omhelzen. Uwe Kinderen hadden immers schoone uitzichten; het kantoor was in order, het crediet onbepaald. Gy had eerlyke en kundige bedienden; uw Zoon zoude in weinig jaaren alles zelf hebben kunnen dirigeeren. Is het dan wel zo vreemd, dat zy op die considerable voordeelen niet veel acht slaan? Allerliefste Vriendin, hebt gy u een weinig door zulke groote goederen laaten verblinden? Heeft dit de schaal overgehaald? Het smart my; en ik heb altoos zulke denkbeelden verworpen. Dat heulen van uwe Dogter met haaren Broeder, is ook alweêr geen woord van myne wel opgevoede Vriendin. Gy verstaat er zeeker door, dat zy haaren Broeder voorstaat. Ik vind dit zeer fraai, en zeer natuurlyk; en het moest u dies te aangenaamer zyn, om dat zy nu mooglyk voor hem zal kunnen doen, waar toe u de moed ontbreekt. Gy schryft dit echter toe, zie ik, aan zeer berispelyke oorzaaken. Myne lieve Keetje! Is het dan niet genoeg, dat men slegte, moet men ook goede daaden uit kwaade bronnen afleiden? ‘Het gedrag van den Heer Ryzig komt u wat duister voor.’ My in 't geheel niet: alles is in | |
[pagina 319]
| |
zyn gedrag recht en licht. Uw Schoonzoon is een Man, die de vryheid neemt, om met zyne eigen oogen te zien; die moed heeft, om altoos het veilig geleide eener geoefende rede te volgen. Een van die zedelyke heldenzielen, die niet vraagt: wat zal de Waereld zeggen? In welke moeitens wikkel ik my? Maar die vraagt: wat eischt de Rede? Wat verzoekt de menschlievendheid? Wat gebiedt de Godsdienst van Jezus? Hy vraagt niets meer; hy weet zyn pligt en doet die. Nooit beschuldigt hy zonder onderzoek; nooit verlaat hy een verdoolden. Verbeteren, te regt brengen, blymoedigen, is zyn werk. Zyn Godsdienst is die deugd, die wy nergens zo volmaakt dan in het Euangelie geleerd vinden. Dit alles zal een Ryzig doen, omtrent iemand, op wien hy geene byzondere betrekking heeft. Zou hy dan dit nalaaten omtrent eenen lieven Jongeling, op welken hy, door een allergelukkigst Huwlyk, eene zo naauwe betrekking heeft, op welke de Vrouw van zyn hart zo eene naauwe betrekking heeft? - Wat er ook misdreeven is, de Jongeling moet gered worden. Dit zal de Heer Ryzig ook begrypen. Ik acht en bemin deeze jonge lieden, om hunne braave manier van denken omtrent eenen ongelukkigen jongen Broeder..... Myne traanen vloeijen ongemerkt langs myne wangen: verbeeld ik my (en gy weet, dit is eene myner geliefde gedagten!) | |
[pagina 320]
| |
hoe hun zalige Vader zeegenende handen opheft, over eene Dogter, hem altoos dierbaar, over eenen Schoonzoon, haarer waardig; als hy ziet, hoe hunne harten uitgebreid zyn over eenen Jongeling, die zeeker zyne Moeder geene zuchten zoude gekost hebben, indien men hem niet van zynen weg had afgedreeven.... indien hy zynen Vader had mogen behouden! Al dat noodloos bezwaaren, dat laaghartig vergrooten van een misdryf, dat onedelmoedig verzwygen van goede en schoone hoedanigheden, zo men die niet aanvoert, om eene gegeeven ergernis in dies te sterker licht te plaatzen; en dit gebeurt helaas! maar al te dikwyls; dat loslaaten, dat zich niet willen bemoeijen met een jong Mensch, dat op een doolweg geraakt is; (en hoe daar op geraakt!) dat geschreeuw van zo een jongen knaap op een Schip, of naar Oostindien te doen; is, naar myn inzien, altoos het werk der Luiheid, der Domheid, der onverantwoordelykste Liefdeloosheid. Hoe zoude ik er in kunnen berusten? Zulke raadgeevers zyn zedelyke kwakzalvers; wee de arme lyders, die in hunne handen vallen! Zulke raadgeevers houde ik of voor dom, of voor ruw, of voor geweetenloos; of voor dit alles. Deeze harde remediën zyn my veel te Engelsch; want ik ontken niet, dat, als men, om iemand van de koorts te geneezen, hem voor den kop schiet, dat hy dan zeeker van de | |
[pagina 321]
| |
koorts bevryd is... doch de zaak is te ernstig, om er iets van deezen aart by te voegen. Ja zeeker zyt gy verpligt, om uwe huisselyke rust ook te bewaaren; wie zal dit in twyfel trekken? maar dat ook bewyst alreeds, dat er nog andere pligten voor uwe reekening liggen; en dat er zulke pligten zyn kunnen, waar aan gy uwe huisselyke rust moet opofferen. Begryp ook, dat uw Man zyn rechter niet is. Hy heeft niets tegen u misdreeven. Zyn geval is geen ondeugd, maar een ongeluk. De Burgerlyke Rechter alleen moet hier oordeelen. Het is niet huishoudelyk; maar Burgerlyk. Dit uws Mans voorneemen toont my zynen haat tegen uwen Zoon; en hoe of dit is overeen te brengen met de onberispelyke zeeden van een eerlyk gemoedelyk Man; dit zie ik niet. Wat heeft Willem toch gedaan, dan het geen elk eerlyk Man, die moed heeft, in overyling doen zoude? Wat zeg ik? Hy heeft zich moeten verweeren. Wat wilde myn Heer, uw Man, nu eigenlyk gehad hebben? Dat Leevend zich als een slegthoofd had laaten overhoop steeken? Zo! dan was hy ontslagen van de groote algemeene grondwet, die ons gebiedt, ons zelf te verdeedigen? Moet hy verantwoorden voor de mogelyke gevolgen eener daad, waar toe hy gedwongen wierd? Is het, kan het uw's Zoons oogmerk geweest zyn, om zynen beleediger te dooden? | |
[pagina 322]
| |
Onmooglyk! Hier heeft geen voorafgenoomen besluit plaats; en indien men de uitdaging des Jonkers konde vinden, hoe verschoonlyk zou uw Zoon dan niet zyn; dewyl hy die, bedaard zynde, voor ruim een jaar reeds veracht had? ‘De gevolgen zyner losbandigheden, zegt gy, wilt gy’ of eigenlyk uw Man ‘hem laaten genieten.’ Vlei u daar niet mede. De gevolgen van zyne ongelukkige ontmoeting...... Maar het treft my te zeer; kom, myne Vriendin, geef gehoor aan de inspraak van uw Moederlyk hart. Wees gy Moeder, in weerwil van eenen Man, die, al is hem zulks onaangenaam, weinig verdient, dat zyn bekrompen geest uwe reden zoude geleiden. Hartlyk zou het my bedroeven, indien ik, door u te toonen, hoe zeer ik met u in denken verschil, die vriendschap verloor, die zo veele jaaren het genoegen van myn leven vergroot heeft. Evenwel, pligt is de groote wet. - Myne Chrisje is by aanhoudenheid niet wel. Ach, wat zou eene Moeder niet onderstaan, om eene pligtmaatige tedergeliefde eenige Dogter gelukkig te maaken? Wy staan op ons vertrek naar Buiten. Met waare vriendschap teekene ik my
Uwe Vriendin,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|