Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
Tedergeliefde zuster!In de eerste ontroering, na het door my bedreeven ongeluk, schreef ik u eenige regelen..... Zedert dien dag tot op heden is het my onmooglyk geweest, om u eenig bericht van my te doen toekomen. Maar wat kan ik ook te schryven hebben? De daad is gepleegd; en myn leven in gevaar, immers myne veiligheid, indien ik daar voor niet alle mogelyke zorg draag. Hoe smagt ik van verlangen om te hooren, hoe gy, myne lieve Zuster, hoe myne tederbeminde Moeder zich bevinden, na u dit bedryf is ter kennis gekomen! Ik hoop immers, dat gy beiden wel zyt, en ik my zelf niet nog meer te wyten hebbe. - Ik hoop, dat de harmonie tusschen Mama en u in volkomenheid blyft. Hier op vertrouwende, en uw goed hart kennende, verstoute ik my, om aan haar, door uwe tusschenkomst, deeze regelen te schryven: door uwe hand zal zy die willen ontfangen. | |
[pagina 289]
| |
Tedergeliefde moeder!Hoe aarsselt myne pen, als ik my de eere zal geeven, om aan u te schryven! Myne hand beeft van eerbied en droefheid. Ach, ik heb de beste der Moederen bedroefd, de toegeeflykste.... Ik heb niet voldaan aan de verwagting, die gy van myne goede opvoeding, en het voorbeeld, dat gy ons gaaft, zo billyk moest hebben. Ik heb niet genoeg gewaakt over myne driften; myne gevoeligheid niet wel geleid. Ik heb myne verwaandheid gekoesterd, en ben gevallen! Ik ben (hoe beeft myn gekoeld hart te rug voor deeze gedagten!) ik ben in de wreede noodzaaklykheid gekomen, om myne handen met het bloed van mynen medemensch te bezoedelen; of om zelf het ontydig slagtoffer zyner woede te zyn. Nu vlugt ik voor den Burgerlyken Rechter, om my ten minsten voor eene gevangenis te bewaaren. Ik zal uw medelyden niet opwekken, uw hart niet doen bloeden. Ik onderwerp my aan de harde gevolgen myner verkeerdheid. Ik vraag om niets, dan om uwe vergeeving. Vergeef my, myne geëerde Moeder, myne overyling, myne jeugdige dwaasheden. Vergeef my alles. Meer bid ik niet; maar buiten die vergeeving, is my het leven een last. Om in uwe gunst hersteld te worden, | |
[pagina 290]
| |
smeek ik niet: ach, laat my die door myn goed gedrag herwinnen! anders ben ik die onwaardig. Ach, wist ik, wist ik of deeze bede verhoord zy! Laat ik my mogen noemen, zo als myn hart my gebiedt,
Uw liefhebbenden gehoorzaamen Zoon en Dienaar,
w. leevend.
En nu bid ik u, waarde Zuster, dat gy ter geleegener tyd deeze regels aan onze Moeder voorleest, en myne ootmoedige verzoeken by haar ondersteunt. Dit durf ik u verzeekeren, dat uw Broeder niet zo schuldig is, als hy veelen zal voorkomen: eens zal ik myn geheel hart voor u openen; maar gy zult my nooit wederzien, indien ik niet met een opgerecht hoofd my in veiligheid en in eer overal kan doen zien.... Vaar wel! myne lieve Zuster; omhels uw Man voor my; kusch het Kind. Leef gezeegend, en denk nu en dan eens aan
Uwen liefhebbenden Broeder,
w. leevend.
Een Brief aan het adres van Majoor Veldenaar zal my wel geworden. |
|