Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 282]
| |
Zeer ge-eerde vriendin!Ja, ik ben ten vollen overtuigd, dat uw oogmerk goed is; ik erken de meerderheid uws verstands boven het myne; maar het komt my echter byster vreemd vóór, dat zo eene deugdzaame Vrouw de yverige voorspraak myns Zoons is. Het is zeer hard voor eene toegeevende Moeder, door eene zo waarde en beproefde Vriendin beschuldigd te worden, met opzichte tot eenen Zoon, die den weg der zedeloosheid blyft bewandelen! Die zich niet eens verwaardigt, om aan my, of iemand zyner familie, een regel te schryven; die te trotsch is om iets te vragen van eenen Man, die het recht verkreegen heeft, om onze uitgaven te regelen, en daar zelf zo discreet in is voor zich zelf. Hy heeft zeeker noch geld noch kredit: het verderflyk spel zal dan zyn toevlugt blyven, en hy van de eene spoorloosheid tot de andere overslaan. Ik heb geen reden, om onvoldaan te zyn over myn Heer van Oldenburg, wanneer ik maar niet | |
[pagina 283]
| |
al te partydig voor mynen Zoon ben; iets, dat gy zelf zoud afkeuren. Het kan zeeker geen naerstig, geschikt Man aangenaam zyn, dat zyne Vrouw blind zy voor schandelyke gebreken van haaren Zoon. Een Zoon, die niet weet, wat het zegt, aan eenen Man, dien ik evenwel voor my verkoos, onderdaanig te zyn. Een Zoon, die zo veel verstand heeft, zo zedig is opgevoed, en van wien wy zo veel goeds verwagtten. Dat myne Dogter zo met haaren Broeder heult, zou my bevreemden, indien ik niet wist, dat zy maar behoeft te weeten, waar door zy haar Stiefvader kwellen en vernederen kan, om het ter hand te neemen. 't Is waar, hy heeft haar in haastigheid het huis verboden; doch zy gaf hem daar toe te veel reden; en hy behoeft zeeker geene insolenties te verdragen, van jonge lieden, die hy zo considerabel heeft bevoordeeld. Maar, dat myn Schoonzoon zyn Broeder, zo al niet vryspreekt, immers volstrekt weigert hem te beschuldigen, is my wat veel ingewikkeld. Ik ben op Ryzig en zyne Vrouw zeer moeilyk. Indien ik myne rust niet geheel wil verbreeken, iets, waar toe ik zeeker niet verpligt ben, dan moet ik myn Man niet tegenspreeken, en aan Leevend het loon zyner losbandigheid laaten wedervaaren. Geloof echter niet, dat het slegt gedrag myns Zoons my niet bitterlyk bedroeft. Ach, myne | |
[pagina 284]
| |
Vriendin, hy is niet altoos slegt geweest.... Hy heeft my zo teder, zo eerbiedig bemind.... Hy is my eens zo dierbaar geweest!... Maar moet ik van eene Mevrouw Helder beschuldigd worden, om dat hy slegte wegen bewandelt? Van eene Mevrouw Helder, wier verheeven deugd ik eerbiedig, wier verstand ik waardeer; op wier goedkeuring ik zo veel prys stelle! Moet zo eene Vrouw zyne voorspraak zyn - tegen eene Moeder? Leeft hy? Is hy dood? Dit vraag ik my zelf duizend maal, hoe verstoord ik ook op hem ben. Kan eene Moeder haar schuldig Kind vergeeten? Myne traanen beletten my meer te schryven. Bid voor
Uwe ongelukkige Vriendin,
c. van oldenburg. |
|