Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Waardste jonge dame!Ontrust u niet, als gy deezen door myne pen geschreeven ziet. Uwe tedergeliefde Vriendin is redelyk wel; wees des niet ontrust; dit dicteert my my myne waardste, en ik schryf. Dat hier echter alles zo wel is, als ik wensch u te mogen berichten, kan ik niet zeggen. De geliefde Mevrouw Veldenaar heeft zedert zes dagen zwaare koortzen. Hoe gaarn wy ons zouden vleijen met de hoop, dat die haar niet zeer nadeelig zyn zullen, durven wy ons hier niet in toegeeven. De Doctor zegt niet veel: maar dat zwygen verstaan wy. Ik vrees het ergst. Het diep bedrukt gelaat des eerwaardigen Heer Veldenaars toont, wat er in zynen boezem omgaat. Myne Beminde is hartelyk bedroefd; maar altoos is zy groot, altoos met zekere stille waardigheid gelykmoedig. Zy lydt echter des te meer in haar eigen zelf. - Alle de Kinderen zyn bedroefd; de Lyderes alleen is bedaard. Hoe ontwikkelen zich onze karakters, als zy in omstandigheden komen, waar in | |
[pagina 278]
| |
zy werken kunnen; en geene entraves die belemmeren! Welk een schat der beste, der edelste, der hart-uitbreidendste gevoelens heb ik ondervonden, zedert ik myne geliefde beminde! Hoe roeren my de stille tooneelen der hnisselyke rampen! Van hoe veel belang is voor my eene zwakke zieke Vrouw - de dierbaare Moeder myner Veldenaar! Ik kende my zelf niet; ik wist niet, dat myn hart zo vruchtbaar konde zyn in alles, wat de menschelyke natuur waardig is. In welk een lieven verband sta ik zedert met myne medemenschen! Nu zie ik, hoe onvolmaakt wy zyn, ook als wy ons van geene groote overtreedingen te beschuldigen hebben; en hoe ons eigen geluk toeneemt, naar maate wy den weldaadigen kring, waar in wy werkzaam zyn, al meer en meer uitzetten. Waarom zouden wy uit de Boeken gaan leeren, het geen wy zelf kunnen beproeven? Staat het dan niet aan ons, deugdzaam, en dus ook op de volkomenste wys gelukkig te zyn? Wat heeft een eerlyk denkend Man met Leerstelzels te doen, als hy de treffende voorbeelden om zich ziet, en dat wel in leven en werkzaamheid? Waarom meeten wy naar onze eigene zwakheid de kragten van anderen af? Waarom houden wy voor romanesq, voor harsenschimmig, al zulke vermogens en heblykheden, waar van wy in ons zelf niet het minste ontdekken? Is het ook, om dat onze ydelheid | |
[pagina 279]
| |
en traagheid daar belang by hebben? Om dat wy nog liever verstandig willen schynen, dan de moeite neemen om het te zyn? Om dat wy ons ontslagen achten van het jagen naar volkomenheden, die wy voor onbereikbaar houden; of schynen te houden? Zoude het zo niet zyn? Geloof niet, lieve Vriendin, dat ik, zelf geen Man van eene geleerde opvoeding zynde, juist daarom met te meer kleinachting op onze Geleerden nederzie. Integendeel. Ik erken, dat zy der Maatschappy in duizend opzichten groote en voortreffelyke diensten doen. Ik heb oneindig meer achting voor een Man, die my eene waarheid leert, dan voor de heele Duitsche Ridder-Ordening, als die in eene Adelyke vadzigheid, op haare vervallene Kasteelen, Geslachtboomen teekent. Ik meen echter, dat een gezond oordeel, kennis van Menschen en zaaken, en eene geduurige proefneeming op onze eigene zedelyke kragten, veele bespiegelende geleerdheid kan opweegen, en ons beter voorbereiden, om in ons vak, als redelyke, zo wel als gevoelige Bewooners deezer schoone waereld, nuttig te zyn. Dikwyl heb ik geleegenheid gehad, om my de Fabel van de Spin en den Zyden-Worm te herinneren: 't is fraai; maar is het ook ergens nuttig toe? Een Smit is des boven een Kunstenaar te stellen, die al zyn leven heeft besteed in het maaken van yzere Vliegen of Kloosterbloemen; om dat hy het meeste nut aan | |
[pagina 280]
| |
de Maatschappy doet..... Maar ik zou, zie ik, u te lang met myn geschryf ophouden. Indien het ergste zal gebeuren, hoe zullen dan de voornaamste Persoonen uitschitteren! Het is my meermaal voorgekomen, dat de wyze Regeerder der waereld zyne gunstelingen de geleegenheid gelieft te geeven, om zich zelf te leeren kennen, op dat zy in de weloverdagte bewustheid, van zich zelf wel gedragen te hebben, hier reeds hunnen loon aanvangelyk zouden kunnen genieten. Buiten die geleegenheid, zouden zy minder gelukkig zyn; om dat zy minder van hunne deugd zouden verzeekerd weezen. Hoe treurt met dit al myn geest, als ik nadenk, hoe ongelukkig dit beminlyk Huisgezin worden zal, wanneer deeze voortreffelyke Vrouw daar van gescheiden wordt. Hoe veele jaaren bezielden vroomheid en vergenoegen deeze liefdryke familie! Hoe onbenyd gelukkig was deeze waarlyk groote Man! De meeste Menschen kunnen zich geen denkbeeld vormen, dat men gelukkig zyn kan, indien men op het woelig tooneel der waereld geene prachtige vertooning kan maaken. Zy benyden des het onwaardeerbaar huisselyk geluk niet van een Predikant, die nog op zyn eerste standplaats is, en zeeker geen koets en paarden houdt. Het hoofdoogmerk myner overkomst kan de hartvriendin myner beminde niet onbekend zyn? | |
[pagina 281]
| |
De plaats, die ik in 't oog had, heb ik gekogt: ik blyf des in de nabuurschap, zo dra ik myne demissie heb. Hoe weinig verdiende ik eene Juffrouw Veldenaar, indien ik nu zelf maar schemeragtig sprak van iets, daar myn geheel hart mede vervuld is! Zullen wy haast het geluk hebben, om u Buiten te zien? Het is ons leed, dat dit zo lang vertraagd is: wy durven naar de reden daar van niet gissen. Dit weeten wy, dat de Heer Renting hier geen plaats heeft, en te Rotterdam om zyn Kantoor blyven moet. Wy allen verzeekeren myn Heer en Mevrouw Helder, als ook de lieve Mevrouw Everards, van onze hoogste achting. Myne geliefde Coosje omhelst u teder, en ik ken geen grooter eer, dan my te mogen noemen
Uwen ootmoedigen Dienaar,
u. van sytsama. |
|