Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Mevrouw, zeer ge-eerde vriendin!Vermits er eenige verbittering ontstaan is tusschen myn Heer uw Man en Dominé; iets, dat ik heel wel kan inschikken, en zeer menschelyk is, en waar van de Heilige Apostelen, in den vryen staat der genade, niet zyn vry gebleeven, zo als wy dit alles in 't breede kunnen leezen in de Handelingen der Apostelen, beschreeven door Lucas den Euangelist: hoe dat er, namentlyk, eene kleine verbittering ontstond tusschen Paulus en Barnabas; ik meen, over het al of niet mede neemen van Marcus: een geval, dat byzonder veel overeenkomt met dat van Professor en myn Man; want Professor wilde immers den Student Leevend gaarn mede neemen in den dienst des Euangeliums, maar Dominé vond zulks niet goed. Zo dat, Mevrouw, om alle wissewasje voor te koomen, heb ik Dominé afgeraaden aan Professor te schryven. Wy, Vrouwen, zullen dat veel korter, en ook gemoedelyker kunnen behandelen. o Mevrouw, ik voorzag | |
[pagina 270]
| |
wel, dat Dominé niet by zyn hart zoude blyven; dat de oude zuurdeessem der booze natuur weder zoude aan 't gesten raaken; en dat hy nog zo heel vriendelyk niet aan Professor zoude schryven; er is nog zo een Brief te beantwoorden, en Dominé moet zó zeggen, dat hy zyn schat in een aarden vat draagt; zo als de Apostel, en die was nu wel een uitverkooren vat. Nu hoop ik maar, Mevrouw, dat gy zo veel op uwen Man zult verkrygen, als ik op den mynen; en dat dus de Broederverschillen weer zullen bygelegd worden; dat hoop ik. Al zeer lang hield ik de party van Leevend; al heel lang ook; want ik heb hem in myn hart lief, en zo hebben ook de Kinderen hem; en hy heeft veel ontfangen; en hy kan nog zulk een licht in de Kerk worden; en hy wist zo met onze Kinderen op en neer te gaan. Maar nu zie ik evenwel ook, hoe dat de zondige Natuur hem beheerscht. Laaten wy des niet langer het kwaad goed noemen; op dat wy het wee niet over ons haalen. Professor moest nu ook bekennen, dat Dominé dieper inzien had in den ouden Mensch der zonde. Heden, Mevrouw, hoe veel boosheden heeft de onbegenadigde Jongeling niet al bedreeven! Hy heeft immers eene deugdzaame jonge Juffrouw verleid, bedroogen, den dood aangedaan. Hy heeft geduëlleerd, gezwierd, gespeeld, Venus en | |
[pagina 271]
| |
Bachus gediend. En toen hy het Meisje, (wie weet in wat staat!) van verdriet heeft laaten sterven ven, is zyn conscientie wakker geworden, en zo wierd hy van een Deïst een Ongodist en een Sociniaansche dwaalgeest; zo als dat zeer natuurlyk volgen moest. Hy liep, om zich zelf te ontwyken, naar slegte gezelschappen, in plaats van naar Gods huis, en de vergaderingen der Vroomen te gaan. En elk, die hem vermaant, zo als de Heer van Goudenstein immers deed, slaat hy bont en blaauw, of vermoordt de Menschen als vliegen. Hy is een Man als Kain, die een Man sloeg om eene buile, ende eenen Jongeling om eene wonde. Hy doet zyne Moeder den dood, zyne Familie schande. Hy staat op tegen zyn Stiefvader, dat evenwel een Man is, daar geen vinger op te leggen is, en die heel geschikt en kerks is. Dit alles heb ik van zeer geloofwaardige Menschen; en ook, myne lieve Mevrouw, ik geloof niet ligt, al heel niet. Maar hem nu nog voor te spreeken, dat is zonde, en zonde is ongerechtigheid. Dit mogt gy Professor, die zo veel in zyn hoofd heeft, wel eens herinneren; zo doe ik den mynen nog al eens, en dat met vrugt. Het is zeeker spytig, als men moet zien, dat wy te leur gesteld worden omtrent iemand, daar wy hoog mee liepen; zo als Professor deed met zynen Leer- en Lieveling; en het komt daanig op den ouden Mensch aan, als men dat bekennen | |
[pagina 272]
| |
moet. Mogt het ons maar leeren, zo veel niet op eigen kragten te steunen en te leunen; of op ons eigen verstand te vertrouwen: want Salomon zegt zeer wel: Hoogmoed komt voor den val: waar uit myn Man heel aartig den val van Adam kan bewyzen; al hadden wy het verhaal van Mozes niet; dat nu ook al door Hoogduitsche Godgeleerden voor een Poëtisch stuk, helaas, wordt aangezien. Zulke diep ellendige tyden beleeven wy nu al! De reputatie van Professor hangt er aan, dat hy nu niet meer voor Leevend pleit. Wel, myn lieve Mevrouw Maatig, er gaan hier al heele slegte praatjes! Sommigen zeggen, dat Professor groote voordeelen behaald heeft by Mevrouw van Oldenburg, in haaren Zoon zo lange voor te staan; andren willen, dat uw oudste Zoon met Leevend veel uitstaans heeft; en dat uw Dogter, Juffrouw Betje, met den Student overäl op de praat is; dat my spyt, om dat het zo een lief Meisje is. Ik geloof zulke lelyke dingen maar in 't geheel niet; want ik zeg altyd, waren er geen babbelaars, daar waren geen lasteraars; want van praat komt praat, en ik hou my altoos overal buiten, daar ik my best by vinde, en u ook aanraade. Professor moest maar zeggen, dat Leevend hem misleid heeft, en dan is alles wel; want Professor zal altoos geloofd worden boven een Student. Ja, ik kan dat nog al begrypen. Professor zal | |
[pagina 273]
| |
gemeend hebben, iets grootsch van zyn Leerling te maaken; op dat men nog eens zeggen zou: ‘Dit is de geliefde Leerling van Professor Maatig.’ ô, Het bedorven hart wil dien weg maar te gaarn op! zo denkt Collega Doorgeleerd er over, gelyk zyn Vrouw my ten minsten verhaald heeft. Ik ben van de week by de jonge Mevrouw gegaan, om het geval heel voorzichtig te zeggen; maar zy wist alles van A tot Z! Ik vond er myn Heer van Oldenburg, die schrikkelyk boos was; en die wil van Leevend niet hooren; het is maar heel erg, droevig, dat moet ik zeggen! De ziekte zyner Vrouw kan evenwel zyne boosheid nog al vergeeflyk maaken; het is voor hem ook niet aartig; en hy heeft zyn Vrouw lief; trouwens, dat bleek; anders had hy haar niet genoomen, of haare kinderen zo kragtig bevoordeeld; daar hy echter weinig dank van heeft. Er waren nog een paar goede vrienden: de Vrouw is van Oldenburgs halve Zuster; de Man heeft al zyn geld by de Zee gewonnen; heele goede onnozele menschen: dezelfden, daar Mevrouw Ryzig by in de kraam beviel. (Ja, dat was ook een inval!) En die waren ook op Leevends kant. Apparent heeft zyn Zuster haar wat wys gemaakt, om haar Stiefvader te kwellen. Zo dat, dit allerliefst jong Heertje zal nog meer twist in de familie brengen. Mevrouw Ryzig is my zeer afgeval- | |
[pagina 274]
| |
len; de Heer Ryzig is, zedert dat zy Moeder is, zo mal, (neen, zo kan men het nog al niet noemen,) zo te vreden met haar, dat het nergens naar lykt. De oude Mevrouw Ryzig, zo hoor ik althans, is niet zeer gesticht over het heele geval, maar begrypt, dat het buiten haar is; en dat haar Zoon Juffrouw Leevend, niet haaren Broeder getrouwd heeft. Vader wil niets, Moeder durft of kan niets geeven. Ryzig en zyn Vrouw zyn jonge luidjes. Zo dat het zal van Oom en Tante moeten komen. Ik ben nydig op Willem, maar zal er gaarn wat by leggen, al moest ik my in myn huishouden wat behelpen; al was het maar om de deur der genade nog voor hem open te houden, als hy evenwel anders zyn hoofd moest verliezen. En daar is Dominé ook heel wel van; hoewel, die bemoeit zig niet met de kas. Voor ik bekeerd was, zong ik wel eens:
De Geestlykheid wordt kort gehouwen,
't Is, met de raapen in de pot;
Als zy geen ryke Meisjes trouwen,
Dan regelt Meester Schraal het lot.
En ik denk ook wel eens: (zie, Mevrouw, gy weet ook van, hou uw fatsoen met een leege beurs; schoone borden en geen vleesch,) ô Dominé zal ook t'avond of morgen nog wel een Pro- | |
[pagina 275]
| |
fessoraat krygen van een honderd gulden of agt; als er zo veel Kinderen zyn, zien de Heeren van Amsteldam op zo een beuzeling niet; ja, wy zyn toch nog oude Vriendinnen; ik maak van myn hart geen moordkuil. En ook, Mevrouw, als ik zo alles inzie, dan moet ik zo zeggen: wy allen zyn de grootste zondaars. Ik heb ook een huisje vol. Onze Betje is de oudste van zes, en het zevende kan alle daag er by komen; en die is nu nog geen twaalf jaar. Myne Jongens zullen ook moeten studeeren; niet met myn zin; er zit niet op, en evenwel geld is ook goeije waar. Zy kunnen ook verleid worden; en Dominé is daanig voor de Utrechtsche studie; en ik ben meer voor de Leidsche. Maar myn oogen schieten my vol: zou de arme Jongen sterven moeten! dat zou my zo bedroeven, dat ik het niet zeggen kan. Maak toch, dat Professor eens een zagtmoedigen Brief aan Dominé schryft. Dominé is maar wat driftig; anders is hy een best, een kostelyk Man; en de wyzen moeten de dwaazen leiden. Ik zou zo gaarn zien, dat myne Jongens eens te Leiden studeerden; en dit zit er niet op, zo de zaak niet wordt uit den weg genoomen. Ik heb ook nog eene oude zucht voor Leiden, dat wil ik wel bekennen; om dat die Stad zo veel in de Belegering geleeden heeft, en door den Heere zo wonderbaar is verlost, zo als ik wel geleezen heb; | |
[pagina 276]
| |
dit kan op de Kinderen zulke indrukken maaken. Nu, Mevrouw, verschoon het gebrekkige van deezen Brief. Gy weet by ondervinding, wat er, met een Kind vyf zes om de ooren, te doen is. Ik krab zo maar wat by een, want ik ben geene geleerde Vrouw. Groet Professor voor my.
Uwe Vriendin en Dienaresse,
wilhelmina heftig, gebooren rammel. |
|