Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
Lieve waarde Ryzig!Geluk met de vriendschap van Chrisje Helder. Nu zyt gy in staat, om haare waarde te kennen. Chrisje Helder bemint u: zy is getroffen door de wys, waar op gy over uwen ongelukkigen Broeder denkt. Denk toch niet te ver vooruit; gy moet niets weeten; ik weet ook niets. Vergeet maar nooit, dat Mevrouw Helder..... wat wilde ik zeggen?.... meer houdt van te regt brengen, dan van verderven. Chrisje leest uwe Brieven zo gaarn; en die, welke gy nu zo doorgaans schrijft, doen u zo veel eer aan, dat ik my het genoegen niet kan weigeren, dat er ligt, in zulke menschen over u te laaten oordeelen. Uw voorige is nog by Juffrouw Veldenaar, die mooglyk, als zy eens tyd heeft, dien vreemden Epistel zal beantwoorden; ten minsten eenige aanmerkingen maaken over het stuk in verschil. Ik ontfing uwen laatsten aan het huis van den Heer Helder; myn waarde Everards liet my | |
[pagina 264]
| |
dien terstond brengen. Mevrouw, Chrisje en ik zaten by elkander: Chrisje en ik in een Vensterbank, Mevrouw voor het Clavier. ‘Lees, lieve.’ Dit liet ik my niet tweemaal zeggen. Toen ik nog naauwlyks een pagina geleezen had, begon ik zo smaakelyk te lachen, dat Chrisje ook lachte, en Mevrouw ons glimlachende aanzag. Mevrouw. [De snaaren nog al met accoorden annslaande.] Zeker een Brief van uwe Vriendin? Chrisje. En zo vrolyk! Weet zy het geval nog niet? Ik. Ja, Mevrouw; ja, lieve, zy weet het; maar permitteer my, Mevrouw, dat ik u eenige passages moge voorleezen. [Zy stond van het Clavier op, kwam by ons.] Mevrouw. o Zeer gaarn. Maar willen wy niet liever op Chrisjes kamer gaan? Me dunkt, Kinderen, dan zitten wy zo ongestoord. [o die schrandere Vrouw!] Wy reezen op, en gingen derwaards. Myn Heer was uit eeten; een niet t'huis, toonde wel, dat Mevrouw genoegen nam in mynen voorslag. Mevrouw. Zo vrolyk, en zy weet het geval nu? Dat is vreemd. Ik. Laat my, Mevrouw, den geheelen Brief maar eens leezen: myne Vriendin bemint haaren Broeder; doch de droevigste voorwerpen hebben voor haar oog altoos heldere punten, en een | |
[pagina 265]
| |
klugtig vernuft kan wel met een goed hart gepaard gaan. Mevrouw. Hier van ben ik volkomen overtuigd; en daar om bemin ik het overal, waar de reden den toon geeft. Vrolykheid neemt my altoos voor iemand in; het blykt dan zo, dat alles helder en welgesteld is. [Chrisje keek onderwyl, als of zy zeide; ‘dat is nu allemaal goed en wel, maar zouden wy nu niet liever den Brief leezen?’] Ik las dan; en nimmer heb ik Chrisje over de grappigste gedeelten van een fraai Blyspel zo zien lachen, als om zulke brokken uit uwen Brief. Niets gaat er voor haar verlooren. Mevrouw. Ik bedank u voor zo eene aangenaame Lectuur; uwe Vriendin heeft het beste hart der waereld; en haar verstand lydt niets door haare dartelende geestigheid. Groet haar vriendelyk voor my; zeg haar ook, dat ik my vereerd acht met den prys, dien zy aan myne goedkeuring gelieft te hechten; dat ik, wat haar Broeder ook moge misdreeven hebben, ten uiterste voldaan ben over de wys, waar op zy hem aangaande denkt; dewyl her niemand minder dan eene Zuster betaamen zoude, tegen eenen Broeder, hoe hy te beschuldigen zy, te getuigen. Ik zeide daar op: ‘dat u niets meer eere zoude aandoen, dan dit getuigenis van Mevrouw Helder te ontfangen.’ En dat is zeeker zo waar Daatje, als dat gy de klugtigste Vrouw zyt, die | |
[pagina 266]
| |
ooit een Man gelukkig maakte. Ik weet niet, of Mevrouw wel zeer voldaan is over uwe Moeder; evenwel, zy zegt er niets van, dan dat zy haare Vriendin beklaagt. Vervolgens gingen wy weder naar de zaal; en Mevrouw was den overigen tyd, tot het Soupé toe, in haar kabinetje; ik geloof, dat zy daar zat te schryven. Wy spraken geduurig al weer over uw Brief. Eindelyk viel Chrisje in zeer diepe gedagten. Ik. [Op haar wang tikkende.] Een stuiver voor uwe gedagten, Lieve! [Zy herstelde zich.] Zy. Ik geloof, dat gy my te veel biedt, maar [Zy omhelsde my,] ik vraag excuus over myne onbeleefdheid. Ik. Een naauw afgepaste beleefdheid tusschen twee familiaire Vriendinnen, die elkander daaglyks zien, is niet half zo in myn smaak, als die vryheid, die ons zelf altoos doet zien, zo als wy zyn. Zy. Gy zyt zeer vriendlyk, in myn eigen stelregel ter myner verschooning in te brengen. Ik dagt daar nog aan den Brief; hy is origineel: ik bedank u nog eens voor de lectuur daar van. Ik. Alleen om dat hy origineel is? Zy. Neen: maar ook, om dat ik met verrukking zie, hoe Mevrouw Ryzig over myne Moeder denkt..... Ik. [Haar invallende.] En ook, om dat gy nu | |
[pagina 267]
| |
weet, welk eene Vriendin zy van zekeren stouten Jongen is: niet zo? Zy. Dat beken ik. Heden, het is zo natuurlyk, dat men gaarn heeft, dat onze Vrienden recht gedaan wordt! Ik. Heden, dit is zeer natuurlyk. Ik zelf hou te meer van Mevrouw Ryzig, om dat zy myn lieven stouten Willem zo voorstaat, en geneegen is; [Chrisje bloosde, drukte myne hand, zei niets; maar zulks is voor my niet meer noodig, als ik haar maar in haare spreekende oogen zien kan.] Zy verhaalde my vervolgens, dat zy een Brief had van Coosje Veldenaar, die schreef, dat haar Broeder, de Majoor, onzen Vriend te **** gezien had. Zy gaf my dien Brief; ik lag hem in myne Brieventasch, en ik neem de vryheid, om hem hier in te stuiten; zend dien spoedig te rug. Ik weet echter wel, dat Chrisje voor u daar geen geheim van maakt. Welk eene Vriendin is dit! De Familie gaat wel dra naar Buiten: dan hoop ik de beminlyke Schryfster te zien; niet zo onbereekend voor haar gezelschap als voor een jaar of vier, toen wy haar eens te Amsteldam ontmoetten..... Maar gy zult naar myne woorden weinig luisteren, als gy een Brief van Juffrouw Veldenaar kunt te leezen krygen! Wy begrypen maar niet, waarom hy niemand bericht toezendt, waar hy zich bevindt: zyne verleegenheid moet groot zyn, want hy is ter- | |
[pagina 268]
| |
stond gevlugt, en zeker geheel onvoorbereid. - Chrisjes oogen stonden waterig; zy hoestte een opkoomend zuchtje met moeite weg. Ik heb ook eens met Renting over Willem in vertrouwen gesprooken. Hy bemint Chrisje onuitspreeklyk. Myn Heer Helder is sterk voor hem; Mevrouw ziet hem met onderscheiding. - Chrisje bemint hem niet; dit weet hy, maar de hoop is het leven der liefde. Hy kende uw Broeder niet; maar schynt, zedert ik hem gesprooken heb, te begrypen, dat hy geen onëer doen kan aan de achting, die ik voor hem betuig. Hy denkt edel. Maar eene Chrisje Helder aftestaan! Wie zou dat kunnen doen? Duizend groeten aan uwen besten Ryzig, en veel kusjes voor Jantje, zendt hier nevens
Uwe liefhebbende
p. everards. |
|