Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Waarde vriendin!Ik begryp ten vollen, hoe ongelukkig gy zyt! Myn hart, reeds van onze vroege jeugd zeer naauw met het uwe verbonden, voelt, wat het uwe lydt. Ik neem daar zo veel deel in, als natuurlyk uit zo eene verbintenis is op te maaken; en verzuim des niets, wat in myn vermogen zy, om door bedekte kanaalen onderzoek te doen naar het voorgaand gedrag van uwen Zoon; en ook waar de verdwaalde zich moge bevinden. Omtrent het eerste slaag ik echter veel beter, dan wel omtrent het laatste. Dit is ondertusschen zeeker, dat hy niet ontdekt is. Laat u dit gerust stellen, tot wy meer kunnen weeten. De Voorzienigheid bewaake onderwyl, bidde ik, zyne wankelende schreeden, en brenge hem wyzer en beter in zyner Moeders armen te rug. Alles kan nog te regt komen. Waarlyk, myne Vriendin, indien ik uw Zoon wél ken, en daar durf ik my van verzeekerd houden, vermits ik hem van een Kind af met meer dan enkele nieuwsgie- | |
[pagina 252]
| |
righeid hebbe gadegeslagen, dan is hy zo schuldig niet, als hy uiterlyk schynt. Ik heb onder anderen, echter niet met myn naam, laaten verneemen naar uwen Zoon, by den waardigen Heer Maatig; een Man van naauwgezette eerlykheid en Euangelische menschlievendheid; en die geeft hem een goed getuigenis. Zyn Hoog Eerw. zegt: ‘De Heer Leevend gedroeg zich voor den dood van Juffrouw Roulin beter, in allen deele beter, dan de meesten zyner Mede - Studenten, waar over echter ook niet veel te klagen was. Hy nam alle Colleges vlytig waar, hield zich betaamlyk, was naarstig, en maakte groote vorderingen.’ Zyn speelzucht verschoon ik niet; maar het komt my toch voor, dat die meer een verkeerd middel was, door hem uitgekoozen, om zyne droefheid afteleiden, dan wel eene gevestigde hebbelykheid in zyn karakter, dat nooit met tydverkwistingen instemde. Getuige de fraaije en wel uitgewerkte teekeningen, zyne aangename miniatuuren, zyne goede vorderingen in de Muziek. - Zyne droefheid over den dood van dit lieve Meisje moet ysselyk geweest zyn. ‘Hy heeft, zegt de braave Man, tegen die droefheid gestreeden, doch ik zelf heb hem aangeraaden, om zich eenig afleiding te bezorgen, bevreesd, dat zyne doodelyke zwaarmoedigheid tot zinneloosheid zoude kunnen overslaan; dat men de | |
[pagina 253]
| |
waare reden van dit bytend verdriet nergens in konde vinden (zo men niet wreed en liefdeloos ware,) dan in het overlyden deezer lieve Roulin. Zyn Hoog Ew. staat echter toe,’ dat er in die alles overstreevende droefheid iets duisters, iets onverklaarbaars blyft; ook, al houdt men het gevoelig hart des Jongelings in 't oog.’ Wat er ook moge gebeurd zyn, zegt de gemoedelyke Man, dit is zeker, dat alles is samengeloopen, zo in zyn aart, als in de omstandigheden, om hem veel meer van zyne goede beginzels af te sleepen, dan wel afte leiden. Het karakter van Goudestein is slegter, dan dat van losse Jongens doorgaans is: hy schynt zelf omtrent de deugdzaame Juffrouw Roulin snoode oogmerken gehad te hebben.’ Dus oordeelt een onzer beste, kundigste, vroomste Mannen, over uwen Zoon. Verdient hy des niet veel meer beklaagd, dan gehaat te worden? Beklaag hem als ongelukkig, verwerp hem niet als ondeugend. Immers, zo doe ik; en ik durf u thans heilig verzeekeren, dat zulks een myner pligten is omtrent jonge lieden, die gestruikeld hebben op den weg der betaamlykheid. Hy heeft ook, merk ik, Vrienden te Leiden, en dat zyn juist de braafste geschiktste Studenten; iets, dat zeer sterk in zyn voordeel getuigt. Zo een Vriend van hem is 's Professors oudste Zoon, een Jongeling zo eenen Vader waardig. Ook zul- | |
[pagina 254]
| |
ken, met wie hy nooit verkeerde, houden zyne zyde, en zouden, ten koste van hun beurs, hem willen redden, en in veiligheid helpen. Zy hebben achting voor zynen moed, om dat hy geen vegter was, en evenwel, als het zo zyn moest, niets ontzag. Deeze stellingen zyn juist niet van de zagtmoedigste zedekunde, maar komen echter niet op in knaapen zonder beginzels. Ik bekommer my het meest over zyne groote en gezette droefheid! De goede eerlyke Roulin geeft het allerbeste getuigenis van hem, en dit zoude hy niet geeven, indien hy niet wist, dat de Heer Leevend dit niet verdiende. De braave Man bedroeft zich zeer over het ongelukkig voorval, wyl het zeer zeeker is, dat hy om den lasteraar zyner Zuster te straffen, in deeze moeilykheden gekomen is. Laaten wy des niets verzuimen, wat onder de hand mooglyk zy, om zyne vryspreeking te bezorgen, en hem de vryheid te verleenen, om in zyn Vaderland weder te mogen komen. Mooglyk krygt, door zyn zwerven, kommer, en onrust, zyn aandagt wel eens eene andere richting; mooglyk wordt hy door dien zelfden weg nog vroegtydig gebreken meester, die in zyn aart gegrond zyn, ligtgeraaktheid en trotschheid; en voldoet hy nog eens op de luisterrykste wys aan de groote verwagtingen, die wy van hem hadden. Zo veel ter uwer vertroosting gezegt hebbende, moet ik aan nog eenen even gewigtigen vriendschaps-pligt voldoen. | |
[pagina 255]
| |
God behoede my, myne waarde Vriendin, dat ik iemand, die reeds lydt, en eenigzins door de gevolgen haarer onbedagtzaamheid, scherpe beschuldigingen zoude toedryven. Ik ben eene Vrouw, eene Vriendin: dit zy u genoeg! Ik bid u echter, dat gy uwe verregaande verstoordheid op uwen Zoon maatigt, en u niet zo weekhartig, zo blindeling laat bestieren, door een Man, die ten uitersten by my gedaald is, zedert ik weet, dat hy niet alleen Mevrouw Ryzig het huis heeft durven verbieden, om dat zy haar's Broeders zyde hield, maar onverbiddelyk is omtrent eenen Jongeling, dien hy maar zeer taamlyk wel heeft behandeld; (om niet erger te zeggen.) Gy zelf, myne lieve Keetje, hebt my meermaal toegestaan, dat gy uwen Zoon te eenzydig beminde. Mooglyk is dit het eenige zagt verschil geweest, 't welk gy ooit met zynen Vader gehad hebt. Ik weet het wel! zyn lief hart, zyn onbepaalde liefde en eerbied voor u, zyne zeldzaame zielsgaven, zyn behaaglyke ommegang, zyne aartige blymoedigheid, zyn bevallig voorkomen, kunnen dit wel eenigzins verschoonlyk maaken in eene zo liefhebbende Moeder. Ik zelf beminde den opkomenden Jongeling teder; alles beviel my in hem. Zyne overdreevene vrolykheid brak wel eens tot dartelheid uit, maar alles was zo onschuldig; zyn vernuft was zo waarlyk hoog comicq; hy had zo veel van een goedaartig meêly- | |
[pagina 256]
| |
dend Mensch. Maar hebt gy die liefde wel altoos tot de beste eindens geleid? Hebt gy hem die niet te veel doen zien? Gezeggelyk was hy dermaate, dat ik altoos maar eens behoefde te zeggen: Wim, dat niet meer; en Wim was nooit gerust, voor hy wist, dat ik hem zyne platterytjes vergeeven had. Aan myn hals hing hy, mag ik zeggen, als hy vreesde, of het wel vergeeten was. Dit is geen der minste trekken uit zyn aart. Hoe nuttig had gy die kunnen gebruiken! Maar gy hebt zyne eigenliefde op eene gevaarlyke wys gevleid; en zyn eerbied voor u moet groot geweest zyn, daar hy omtrent u altoos voorbeeldig handelde. Gy hebt hem ook zo veel moois gezegd over zyne gevoeligheid, hem daar voor geliefkoosd, beloond; die zo toegejuicht, dat hy die wel dra voor eene zeer verheeven deugd heeft aangezien. Maar hoe rasch ontaart zy tot zwakheid; en, neem het my ten besten, wat is een Mensch, die tot zwakheid wordt opgelost? Dit is juist die zyde van myne Chrisjes karakter, waar omtrent ik het waakzaamst geweest ben, om dat hier myne oplettendheid het meest vereischt wierde. Wat kan men toch verwagten van een Meisje, dat in haar eigen geest geene tegenwerkende kragt gewaar wordt, als haar pligt eens zal eischen, dat zy den geliefdsten wensch van haar hart opgeeve? Hardheid is geene deugd; het is niet eens eene Vrouwelyke ondeugd; maar eene weekheid, die | |
[pagina 257]
| |
voor alle indrukzels buigt, is beneden eenige waarde. Men kan niets op de oppervlakte van zo eene ziel schryven; zy gaat zo wel onkundig uit dit leven als die ziel, die in de vroegste kindschheid deeze aarde verliet. Voor een Jongeling is zy nog oneindig gevaarlyker. Zy ontaart doorgaans in lafheid; en gy weet, dat ik meen, dat de meeste, zo niet alle overtreedingen, de vruchten der onkunde en der lafheid zyn. Deeze gevoeligheid nu, gevoegd by zyne heevige driften, by zynen natuurlyken moed, maakten hem een geschikt Kandidaat voor het doolend Ridderschap. Zyne ligtgeraaktheid wierd des zo gevaarlyk voor hem, als voor zyne Vrienden; alle oogenblikken kon men hem beleedigen; en alle oogenblikken kon hy die beleedigingen ook wreeken. Nog kon alles taamelyk wel zyn afgeloopen; maar gy, myne Vriendin, kunt goed vinden, om een Jongeling van zulk een karakter, zo grootsch, zo wel bewust, waar hy zyne plaats moest houden, in den bloei zyner jeugd, in den aanwasch zyns verstands, in de volle rypheid zyner tedere zo wel als vuurige driften, naar eene Academie-Stad te zenden, zonder eigenlyk toeverzicht, en dat om te voldoen aan de grillen van een onredelyk Man; die geen reden had, om zich over Willem te beklagen. Gy weet immers zelf, dat uw Zoon met genoegen op het Kantoor zoude gebleeven zyn, indien hy een ander Meester gehad had; | |
[pagina 258]
| |
en dat hy uit baloorigheid zyn lust voor de Studien involgde. En wat hebt gy door deeze berispelyke toegevenheid gewonnen? zeker niet veel, helaas! Zo eenen Jongeling zend gy echter naar zo eene plaats: een Jongeling, altoos gevleid, geliefkoosd, ontzien, in alle zyne wenschen voorgekomen. Hy komt onder knaapjes, die noodwendig gevaarlyk voor hem moeten worden, door zyne zwakke of trotsche zyde aan te vallen. Willem kan aan niemand onverschillig zyn: die hem kent, bidt hem aan, of benydt hem, of kan hem niet dulden. Die hem bemint, streelt zyne eigenliefde; die hem haat, wekt zynen moed op: zyne erkentenis werkte zyne wraakzucht altoos in de hand. Hebt gy des, myne waarde Vriendin, hem niet eerst helpen verzwakken, en hem toen te veel toebetrouwd? Was het ook wel voorzichtig, zulk een manlyk Jongeling te laaten inwoonen by eene allerbeminlykste jonge Juffrouw, hem gelyk in fatsoen; niet in middelen; dit komt hier wel zeker in aanmerking; om dat hy toch wat romanesq is, en hy zeker smaak moest vinden, in zich te kunnen verheffen boven de bekrompene vooroordeelen der waereld. Boven den ordinairen slenter opgevoed, beminlyk boven alle beschryving, zedig, deugdzaam, gevoelig: wat moet uw Zoon met haar, zyne dierbaare Lotje, verlooren hebben? ô Kunt gy u iets verbindender voorstellen, dan zo eenen huisselyken ommegang? Uw | |
[pagina 259]
| |
Zoon zo bevallig, zo welgemaakt, zo geheel en al de fatsoenelyke Jongeling, zo vol aangenaame welgeoefende begaafdheden, zo gaarn in het gezelschap van Meisjes, zo vatbaar voor zagte stille geneegenheden: hoe volmaakt moeten zo een paar jonge onbedorven Menschen niet voor elkander bereekend geweest zyn! Zy moesten elkander nooit hebben leeren kennen: het gevaar was voor beiden te groot! Gy zyt overtuigd, dat ik veel achting heb voor de goede hoedanigheden van uwen Vriend, den Eerwaarden Heftig; maar in dit geval heeft hy maar weinig kennis aan het menschlyk hart getoond; en die kennis is mooglyk al zo noodig in een Predikant, als zyne grondige ervaarenheid in de Ketter-Historie! Hoe zoude zo een eerlyk Man anders in het hoofd gekreegen hebben, om eenen Willem Leevend by zo eene Engelin te huisvesten? Zyn oogmerk was goed; dit geloof ik wel zeer zeeker; maar! - dit is hier niet voldoende. Wanneer zo een paar vrye Menschen al eens sterkte van deugd genoeg behouden, om de reine beveelen der striktste betaamlykheid heilig in acht te neemen, dan hebben zy nog niet altyd kragt van geest genoeg, om geene zeer vuurige verlangens, geene, wel duistere, doch echter in den aart huns weezens ingedrukte gewaarwordingen te ontwikkelen, die nog rusten moesten. | |
[pagina 260]
| |
En, zullen wy eens als Philosofen in vertrouwen spreeken, en wat zyn zulke jonge Menschen te beklagen, dat men hen in zulke voor hun te sterke verzoekingen geleid hebbe! Inzonderheid indien zy geene deezer verlangens alleen uit stroeven pligt voldoen! Welke ysselyke verwoestingen kan dit niet in het Physisch gestel veroorzaaken; en hoe veel invloeds heeft dit weder op den geheelen Mensch! Kan er des wel iets gevaarlyker zyn uittedenken, dan eene zo vuurige vriendschap tusschen zulke waarlyk uitmuntende jonge Menschen; tusschen eenen Willem Leevend en eene Lotje Ronlin! Veronderstel eens een eenig zwak oogenblik, dan zeker zoude de Deugd geweend hebben; maar de Moederlyke onvoorzichtigheid, niet de Natuur had behooren te bloozen! Ik vlei my nu nog met het gelukkigste: maar God weet, wat er in deeze jonge harten is omgegaan; wat er nog in het bloedend hart des gevlugten omgaat! Het weezen der deugd bestaat hier in, dat men aan alle de rechten der menschheid voldoet. Overdryf de rechtvaardigheid, zy wordt wreedheid: ja, Godsdienst zelf kan ontaarten in naare dweepery; vryheid, die adem van ons leven, dat dierbaar geschenk der Godheid, in losbandigheid. Wees des niet verhard, (ach, welk een woord, als ik tot myne zoetaartige Keetje Burlet schryf!) omtrent uwen Zoon. Neem | |
[pagina 261]
| |
zyn berouw aan. Toon aan uwen Man, dat gy zo wel eene braave Moeder wilt zyn, als eene goedertierene Vrouw; en dat zyne balstuurigheid uwe tedere gezondheid nog meer knakt, dan eene zeer aftekeurene buitenspoorigheid van uwen Zoon; dat wy allen niet dezelfde gebreken hebben, maar dat wy, die op vergeeving hoopen, ook anderen moeten vergeeven; dat de beste Menschen de allertoegeeflykste zyn; dat onverzoenbaarheid ons in het oog der Godheid verfoeilyk maakt. Laaten wy toch elkander aanzetten, om de beminlyke zyde der menschelyke Natuur te verhoogen. Eene haarer schoonste trekken zyn, die der vergeeflykheid en des medelydens. Wat moet men denken van zulken, die met onverschilligheid de elenden van anderen aanzien? Moeten wy gelooven, dat zy uit onvermurwbaarder stoffe gevormd zyn, of dat een laag eigenbelang, ondersteund door een weinig nyd, hun tot eene zo haatlyke ongevoeligheid vervoert, dat het schynt, als of zy onzer natuur geenzins deelagtig wierden? Jammer, dat dit juist ook al van die gebreken zyn, die nog al zo wat met den mantel van uiterlyken Godsdienst, en een vry ordentelyk Burgerlyk gedrag te bedekken zyn. Het zal echter eens blyken, wie van beiden gerechtvaardigd naar zyn eeuwig huis gaat; hy, die het berouw des verdoolden aanneemt, om hem te behouden, of hy, die | |
[pagina 262]
| |
hier nooit heeft poogen te leeren, wat het zy: wel te doen aan allen! Geene Vrouw is meer overtuigd dan ik, dat zy het recht om te beslissen aan den Man, dien zy trouwt, afstaat, indien hy nooit noch haare deugd noch haare reden aanrandt. Dit is hier geenzins het geval. Zo gy, om uwen Man te behaagen, uwen Zoon opgeeft, dan bezondigt gy u zwaarlyk; en hoe dierbaar gy my ook zyt, dit gedrag zal ik ten hoogsten laaken; en dan toonen, dat de Vriendin zyner Moeder haare plaats weet te vervullen. Ik weet, hoe omzichtig ik zal moeten handelen; maar ik zal evenwel myn geweeten volgen. Hou Dominé Heftig toch buiten de zaak. Hy is op uwen Zoon te zeer verstoord. Ik hou er niet van, Keetje, om Leeraars met familie-verschillen te belasten. Lieden, die op hunne Studeerkamers oud worden, zien de voorvallen des levens te veel in het afgetrokkene, en van den werkenden persoon onderscheiden. Zy spreeken ook doorgaans te beslissend, om zo veel nuts te doen, als men van hun wagtte. Er zyn maar weinig Dominé Veldenaars, maar weinig Professor Maatigs. Alles in vertrouwen tusschen u en my. Gy ziet, dat ik onveranderlyk ben
Uwe waare Vriendin,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|