Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Myne dierbaarste vriendin!Konde ik woorden vinden, om u te zeggen, wat myn hart voelde, toen het weder aan den boezem myner tederbeminde Moeder klopte; toen ik mynen waarden Vader in de armen viel! Ach Coosje, naauwlyks konde ik genieten alles, wat de Natuur, de kinderliefde, de dankbaarheid, de vreugd voor my bereid hadden. Nooit was ik - Ik weet het niet, maar ik voel te veel, geloof ik, om het kunnen zeggen. De lieve Mevrouw Everards, haar Man, Renting, allen waren zy hier, om my te verwelkomen. Allen zo huisselyk blyde met my, en ik geheel gevoel voor zo veele blyken van liefde en vriendschap. Gy hebt gelyk; ik kan niet draaglyk gelukkig of ongelukkig zyn; zo is myn hart gestemd. Geheele stroomen van de verrukkendste gewaarwordingen vloeijen er over myn hart, als ik myne lieve dierbaare Mama omärm, als myn Vader my zyn beste Meisje noemt!... | |
[pagina 187]
| |
Nu de al te treffende aandoeningen van gisteren wat bedaard zyn, voel ik weer eerst regt, wat ik met u mis. Wees echter gerust, myne Vriendin, ik zal alles doen, om my in staat te houden, uwen wyzen en vriendelyken raad te volgen. Men spreekt hier weinig van het geval. Zelf myne Mama rept er niet van. Ik bezogt deezen voormiddag onze Vriendin Everards, en at daar vervolgens familair. Ik moet u alles zeggen, of ik ben op my zelf misnoegd; 't was des niet alleen, om deeze allerbeminnelykste Vrouw, dat ik uitgereeden was. Moet ik my niet een weinig hier over schaamen, daar zy my zo oprecht bemint? Hier is zeker eene kleine verwarring: evenwel, ik bemin haar zo veel als ooit. Gegeeten hebbende, plaatsten wy ons beiden op de Canapé in de Zykamer. Zy verlangde zo sterk, om van haaren Vriend te praaten, als ik om er iet van te hooren. Maar hoe moeilyk was het om te beginnen! Zy gaf my haare hand; ik hield die in de myne: haare oogen dreeven van geneegenheid: ‘Chrisje, zeide zy, wat is dat ongelukkig met onzen Willem! [Zy sprak zeer zetgt.] Ik. Hemel, ik mag, ik moet er niet aan denken, en denk er altyd aan. Zo waar is het, dat iets te willen vergeeten, niets anders is dan er aan te denken. - Waar is hy? | |
[pagina 188]
| |
Zy. Dat weeten wy niet. Zyne Zuster heeft een Brief van hem, zonder plaatsteekening.... Ik. [Haar invallende.] Hebt gy dien geleezen? Zy. Neen, maar myn Man heeft het my verhaald, moogelyk om u dit mede te deelen. Ik. Goede Everards! [Ik wierd rood.] Zy. Gy wordt rood, myne lieve; niet uit verleegenheid, hoop ik? Ik. Wat zal ik antwoorden? Zy. Niets, zo het u moeilyk valt. Ik. Hy zal zeker zyn naam veranderd, en zich (hy spreekt, weet gy, het Fransch als een Franschman,) voor een Franschman hebben uitgegeeven; dit is voorzichtig. Zy. Zoud gy evenwel niet gaarn weeten, waar hy is? Ik. Dat behoef ik niet te zeggen. Zou ik geen belang in hem neemen, met wien ik zo veel omgegaan heb? Zy. Belang? neemt gy alléén belang in hem, lieve? Ik. Zo ik alléén belang in hem neem; wien is het te wyten? Zy. Mooglyk is hy zo zeer niet te beschuldigen. Ik. Hoe gaarn zoude ik dit willen hoopen! Maar hy heeft zich toch, niet zeer voorbeeldig gedragen. | |
[pagina 189]
| |
Zy. Niet dan eerst na den dood van Juffrouw Roulin heeft hy gedaan, als alle andere Studenten. Ik. En wat besluit gy daar uit ten zynen voordeele? Zy. Dat hy ten minsten zeer wel te leiden en te raaden is. Haar karakter was boven alle berisping. Zeker, lieve, Willem is veel beter, (wat er ook misdaan is,) dan zyne meeste be-schuldigers! Ik. Ik gelooof dit ook; maar dit neemt niet weg, dat hy zich berispelyk gedragen heeft. Zy. Dit beweer ik ook in 't minste niet, en juist dit bedroeft my, want ik heb hem hartlyk lief; hy heeft zo veel goeds. Ik. En dat ik zeer onbetaamlyk zoude handelen, indien ik niet alles aanwendde, om myne rede en myn hart te doen overeenstemmen tot myn welbegreepen geluk. Zy. Indien Willem u dit aanwenden noodeloos maakte, zoud gy hem dan niet onderscheiden... Mistrouwt gy my? Ik. Uw hart mistrouw ik niet; maar, [haar teder omhelzende,] gy zyt, vrees ik, wat te veel voor hem ingenoomen. Zy. Ook als hy het niet verdient, Chrisje? [Zy was bedroefd.] Hoe weinig ware ik dan uwe Vriendin! Ik heb zeker het vast verheeven karakter van onze braave Veldenaar niet; maar | |
[pagina 190]
| |
ik bemin u even zeer, en uw roem en geluk liggen my na aan 't hart. Ik. Lieve aandoenlyke schat, wees niet bedroefd; ik ken uwe waarde, ik erken uwe vriendschap voor my. Maar ik weet by ondervinding, dat wy de misslagen van hen, die wy liefhebben, zo gaarn in een zagt licht houden! Was uw Vriend zo braaf als beminlyk, alles zou wel zyn, zo wel met myne Ouders als met hem. Mag ik nu evenwel goedkeuren, daar myn lieve Vader afkeurt? en ook, Leevend is (nu, dat mag hy, ô heel gaarn,) voor my onverschillig. Zy. Leevend was niet vermeetel genoeg, om te durven hoopen; waare liefde is niet stout, anders zoude hy u bemind hebben. Ik. My bemind hebben! Zy. U, Chrisje Helder; die hy zo hoog acht. Verwondert u dit zo zeer? Ik weet, wat het hem koste, van u te scheiden; hoewel gy hem, by zyn laatste bezoek op Beekenhof, tegen hem vooringenoomen ontfing. Ik. Wat zegt gy; ik? Zy. Gy! Niets dan waarheid: ik zelf zie hier veel duisters in, maar de tyd ontdekt alles. Ik. Heeft hy u dit gezegd? Zy. Hy zou te excuseeren zyn, zo hy het gezegd had, maar Leevend is op uw sujet zeer stilzwygend. Dit weet ik: Noch uw rang, noch uwe schatten, noch de uitzichten, die men met u | |
[pagina 191]
| |
heeft, weêrhielden hem u te beminnen; maar uwe eigen uitmuntende verdiensten, dat geen, 't welk de natuur u geschonken heeft: hy voorzag, dat het involgen eener hoopelooze liefde u lastig zyn moest, en hem, zo gevoelig van hart, ongelukkig zoude maaken. Ik. Wat is er toch van die historie met Juffrouw Roulin? Zy. Daar ben ik geheel onkundig van; maar ik vrees, dat er onvoorzichtigheden begaan zyn. Ik. Hebt gy haar ooit gezien? Zy. Neen: maar myne Vriendin Ryzig zag en sprak haar; en zy is eene van die weinige Vrouwen, die haare eigen Sex recht doen, ook omtrent voordeelen, die zy zelf niet bezitten. En die zegt, dat zy nimmer een Meisje zo aandoenlyk fraai, zo edel beminlyk zag, of er mede sprak, dan Lotje Roulin: zy voorspelde toen reeds in haaren grappigen trant, wat er gebeuren zou met Willem; en was er sterk voor, om hem bon gré mal gré, ten eersten weer in de Koets te plakken, en naar Amsterdam in veiligheid te brengen. Ik zal u dien Brief eens geeven by occasie. Ik. Schryft zy nog veel aan u? Zy. Zeer veel. Den laatsten, dien ik ontfing, moet gy ook leezen. Toen zy dien schreef, wist zy nog niets van het laatste ongeluk. Ik. Gaarn. Bemint zy haar Broer? Zy. Met haar geheel hart; en zy is met | |
[pagina 192]
| |
haare Mama, en Stiefvader ook over hem gebrouilleerd. Hier wierden wy gestoord. Everards en Renting kwamen binnen. Everards. Zyn de Vriendinnen hier? dat wist ik niet. [Hy wilde beleefd weg gaan.] Ik. Blyf, myn Heer Everards; gy hindert ons niet. - [Mevrouw stak hem haare hand toe, en maakte tusschen ons beiden plaats voor hem op de Canapé; Renting stond wat ter zyden voor my.] Myn Heer Renting, gy hebt my in uwen beleefden Brief gezegd, dat gy my gaarn eens wilde spreeken. Gy kunt my niets te zeggen hebben, 't welk zulke waarde Vrienden van ons beiden niet moeten weeten. Wat wenschte gy my te zeggen? [Hy knielde by my neer, en hield myne hand zedig in de zyne.] Renting. Dat ik u bemin, en u onverschillig ben, is even waar. Ik. [Hem vriendelyk invallende.] Van het eerste ben ik veel meer verzeekerd, dan gy van het laatste behoort te zyn. Ik acht u zo hoog, dat uwe vriendschap my waardig is; en ik heb u altoos wél behandeld. Renting. Zo wél, als eene waarde weldenkende jonge Dame iemand kan behandelen. Gy had de billykheid, om myne vraag, of uw hart vry was, voldoende te beantwoorden; en zeide, dat gy niet inclineerde tot een Huwlyk. Ik hoopte te- | |
[pagina 193]
| |
gen uwe waarschuwing aan, dat gy gunstig te mywaards zoude veranderen. Vergeefsch. Ongezogt, geloof ik de bron van uwe ongeneigtheid te mywaards gevonden te hebben. Er is een Jongeling, die u van kindsbeen af beminde, en die u behaagde. Het schynt, dat hy eenige dwaasheden begaan heeft, en dat hier door uw verstand niet zo over hem voldaan heeft kunnen blyven, als wel uw hart. Gy geloofde des, dat het uw pligt ware hem te vergeeten: maar gy denkt veel te edel, om my blyken te geeven van eene liefde, die gy niet voor my hebt. En gy weet zeer wel, dat geen Renting met de beminlykste der Vrouwen gelukkig zoude zyn, indien hy haar hart niet zo wel bezat als haare persoon. Ik. [Hy was aangedaan; ik ook.] Gy kent my volkomen, Renting; ik moest zo wel vodr u als my zelf zorgen. Renting. Bemint gy, myne geliefde Helder, bemint gy Leevend? [Hy boog zyn ontroerd, fraai gelaat op myne beevende hand; hield die aan zyne lippen: ik kon niet antwoorden.] Mevrouw Everards. Toen de Heeren intraden, spraken wy juist over dit stuk. Laat ik u mogen zeggen, Renting, het geen myne Vriendin zo moeilyk valt. [Renting boog zich nog al.] Juffrouw Helder zoude zeeker den Vriend haarer vroegste jeugd beminnen, indien haare Ouders in haare keus hadden kunnen stemmen; was hy zo | |
[pagina 194]
| |
vol verdiensten, als hy met beminlykheden beschonken is; maar vermits zy vreest, of hy haare liefde wel verdient, weet zy, wat pligt van haar eischt. Gy weet ook wel, dat een zo bestendig karakter, als dat onzer Vriendin, niet spoedig tot uitersten overslaat? [Hy zag haar nu zeer ernstig aan.] Renting. Ik begryp dit alles maar al te wel! Ik ken Juffrouw Helder. Haare liefde blyft de dryfveer van alle myne daaden. Ik zal ten minsten het genoegen hebben, om haar te kunnen toonen, dat ik wel genoeg denk, om haar Vriend te mogen zyn. Everards. Myn Heer Helder is zeer tegen Leevend ingenoomen. Ik. Myn Vader zou minder streng omtrent hem zyn, vreesde hy niet, dat myn geluk er door zoude lyden. [Ik bloosde. Renting zweeg een wyl; toen zeide hy:] Renting. Eene liefde, als gy, myne waardste, my hebt ingeboezemd, kan zich, moet her zo zyn, opofferen aan het geluk des meest geliefden. Waar is de jonge Heer? Allen. Dat weeten wy niet. Renting. Het is billyk, dat hy zich verdeedigen mag. Een gevangen Man wordt altyd bezwaard. Ongelukkigen hebben weinig Vrienden, maar die zy hebben, verdienen hunne vriendschap. Is de Heer Leevend uwe liefde waardig, en bemint | |
[pagina 195]
| |
gy hem - ik weet myn werk. Ik bedank u voor het vertrouwen, dat gy in my stelt. Wisten wy maar, waar hy is! In myne ziel aangedaan over zo eene edelmoedigheid, ontmoetten myne oogen de zynen. Hy teekende eene droefheid, die zich poogde te verbergen onder een lief glimlachje; ik zag hem niet weêr aan: 't was te sterk. Hier op volgde eene dier stille zwygende tooneelen, die voor denkende gevoelige menschen zo bereekend zyn; waar by wy zo onze volle waarde, in lieve kalmte, gewaarworden, en onze ziel al het verheevene der deugd, al het vertrouwelyke der vriendschap ongestoord geniet! Tegen den avond bragt Renting my t'huis. Dit scheen mynen Vader zeer te voldoen. In het naar huis ryden sprak hy weinig; ik liet hem gaarn myne hand, om dat dit hem zo aangenaam was. Mama verzogt Renting, om den avond hier te passeeren; maar hy, lieve Jongen! wist wel, dat ik toen liefst geen gezelschap had. Hy excuseerde zich des, om dat hy t'huis zyn moest. Hy zag, dat ik hem die beleefdheid dankbaar afnam. Het slaat daar half tien. Mama weet, dat ik aan u schryf. Ik ben niet heel wel, en - ik teeken zo sterk. Ik heb het heel lastig.... Waarom moest een zo edele Jongen op my verlieven, daar ik hem niet kan beloonen? Myne Ouders waardeeren hem zo hoog; ik ook. Was hy ge- | |
[pagina 196]
| |
lukkig! Ik ben bedroefd, dat ik hem verdriet aandoe, die zyn leven voor my geeven zoude. Altoos
Myne Coosjes
chrisje helder.
P.S. Ik las daar den Brief, dien onze Vriendin my gisteren gaf. Gy moet hem ook leezen. Myne Mama stond verzet over al het vernuft, en gezond oordeel, dat daar in ontdekt wordt. Gelukkig Mensch! Hoe is zy tot haar voordeel veranderd. Ik bemin haar. Maar ik ben het met haar in de groote vraag niet eens. Mooglyk zult gy by geleegenheid uwe gedagten daar wel eens over laaten gaan. Zou zy het ook alleen uit dartele speelzucht geschreeven hebben? |
|