Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
Waarde, tedergeliefde moeder!Hoe zagt waren die traanen, die myne oogen ongemerkt ontglipten, onder het leezen van uwen dierbaaren Brief! Voor hoe veele onderscheidene aandoeningen zyn wy niet vatbaar! Alles, wat myne lieve Mama wil, zal geschieden, ten eersten, en met die blymoedigheid, die best kan getuigen van het genoegen, waar mede ik gehoorzaam. Op Woensdag zal ik gereed zyn. Myne Vriendin en ik lazen uwen Brief, met eene geschiktheid, zo eenen Brief waardig. Mevrouw Veldenaar hing haar zegel aan uwe begrippen, nopens den grondslag van huisselyk geluk, en vormde dezelfde denkbeelden over een goed Man. Ons komt het ook zo voor: immers, zo dra wy ons wel bedagt hebben. Nu ga ik, met die oprechtheid, die my in uwe oogen zo behaaglyk maakt, op uwe vraag antwoorden. Ik beminde in kinderlyke eenvoudigheid iemand, die toen myne voorkeuze verdiende. Ik zou hem nog beminnen, indien hy dit waardig was; maar nooit zal ik mynen waarden | |
[pagina 181]
| |
Vader misnoegen verwekken, door iemand voor my te kiezen, die hem met reden mishaagt. Alles, wat ik op dit stuk met mynen Vader gesprooken heb, is nog myne gevestigde meening. Had de goedkeuring myner Ouders myne liefde gebillykt; was hy nog braaf; ik zoude hem nog beminnen. Het valt my zelf moeilyk, aan hem met ongenoegen te moeten denken. Nu heb ik een teder medelyden met hem; en is hy in de daad zo ten slegten veranderd, als men zegt, dan acht ik het my eenen pligt, nooit meer byzonder aan hem te denken. Van dit alles mag wel iets op reekening van myn inborst gesteld worden. Ik ben niet veranderlyk; en hoe veele myner aangenaamste dagen bragt ik niet met hem door! Gy, Mama, hebt my leeren opmerken, dat onze deugden en gebreken zeer veel van ons temperament ontleenen, en dat dit weder zeer veel invloed heeft op de richting onzes karakters. Doodelyk zal het my bedroeven, indien ik zo ongelukkig ware, van mynen geëerden beminden Vader ergens in te misnoegen. Blyft echter het oogmerk, om my als Mevrouw Renting te omhelzen, - ach, lieve Mama, ik kan niet. Ik acht, ik acht Renting zeer hoog. Hy is my een waardig Vriend; hy is een beminlyk Man: maar - ik kan om hem niet van staat veranderen. Is dit myn schuld? Moet ik daarom verdagt worden? | |
[pagina 182]
| |
Ik omhels u teder, ook myn Vader, en Mevrouw Everards; ik groet den Heer Renting minzaam. - Dit nog. Ik ben wat koortsig geweest. Dominé vond goed, my eens te doen aderlaaten, en nu ben ik heel veel beter. By het leezen van uwen Brief zeide Mevrouw Veldenaar:
Two kindest souls alone must meet;
T'is friendship makes the bondage sweet,
And feeds their mutual loves:
Bright Venus on her rolling throne
Is drawn by gentle birds alone,
And Cupieds yoke the doves.
Ik ben met alle mogelyke liefde en eerbied,
Uwe gehoorzaame Dogter,
c. helder. |
|