Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
Tedergeliefde Chrisje!Denkt gy, myn hartje, niet haast om eens t'huis te komen? Zyt gy niet een weinigje stout, dat gy uwe bedienden alleen hebt laaten te rug keeren? Ik beken, dat men niet gemaklyk scheiden kan van eene familie als die, waar by gy u thans bevind, als ook dat uwe Vriendin alle uwe gehechtheid aan haar eere doet. Evenwel, myne lieve, uw Vader en ik verlangen alreeds om u te omhelzen. Mevrouw Everards bezoekt ons wel meermaal, en ik ontdek daaglyks nog veele verborgene deugden en zich zelf ontwikkelende begaafdheden; uw lieve Vader bemint haar zo zeer, dat hy haar meest alle daag een kort bezoek geeft. Dit alles behaagt my ongemeen; maar toch, nu Chrisje hier niet is, is het zo ledig, zo eenzelvig, alles blyft zo op zyne plaats. Ik ontdek in my zelf stille zwakheden, waar voor ik my niet gevormd hield. Alle avond ga ik eens in uw slaapkamer, en eens gaf ik my genoeg toe, om in uw Ledikant te zien. Eenigzins | |
[pagina 173]
| |
verleegen voor my zelf, ging ik te rug: maar zo is het:
ô Nature, ô tendresse! ô divin caractere,
Le chefd'oeuvre d'amour, c'est le coeur d'une Mere.
Zo het u niet al te moeilyk viel, zag ik gaarn, dat gy aanstaanden Woensdag gereed waart; ik zal Dingsdag de Koets naar Beekenhof zenden, op dat gy des volgenden daags tydig vertrekken kunt. Lonne zal u verzellen. Zal uwe Vriendin ons met haar bezoek verblyden? Maar ik durf my hier niet mede vleijen, om den zwakken staat der Moeder! Uw Papa verzoekt nevens my, is het mooglyk, dat zy met u komt: niets zal ons aangenaamer zyn. Gy waart wat onpasselyk, toen gy vertrokt. Dat gy daar niets van meld, stelt my maar taamlyk gerust; Chrisje klaagt niet graag! Gy zult zeker al gehoord hebben, dat Leevend op nieuw van zich heeft doen spreeken? Het geval is moeilyk. Ik beklaag zyne Moeder. Wat voldoet hy weinig aan onzer aller verwagting! Hy is groot, die heerscht over zich zelf. De Heer Renting zoude u gaarn te paard verzeld hebben; doch ik meen, dat gy dit liefst niet zoud zien, en heb er des niet in gestemd. Uw Vader acht en bemint hem; en dat is billyk. - Geen braaver Man, en weinig beminlyker, leeft er. Ik hoop immers, myne lieve, dat gy uwen | |
[pagina 174]
| |
toegeeflyken, uwen verstandigen Vader niet zult te leur stellen? Gy weet, wat hy vreest; gy weet, dat zyne tederheid voor u hem alles doet vreezen. Hield ik my niet volmaakt overtuigd, dat myne Dogter nooit van haare vaste deugdzaame beginzels zal afwyken, en haare gelukkige vooruitzichten in de waereld in 't oog houden, ik zou op deeze of diergelyke wys aan u schryven. De hervormde Lichtmis maakt deh besten Man niet. Hier over behoef ik, als ik aan u schryf, niets by te voegen. Uw Vriend Blankaart heeft in zyne aandoenlyke eenvoudigheid dit stuk voldongen. Maar Meisjes, die hier van overtuigd zyn, vallen in eene andere dwaaling, indien zy zelf verstand hebben. Zy gelooven, dat dan de Man, die uitmuntende begaafdheden heeft, die door zynen geest en geleerdheid beiden beroemd is, de voorkeur verdient. Zy verwagten, met eenen Man van een edelen geest, dat verfynt, verheeven en duurzaam geluk, een redelyk weezen zo waardig. Mooglyk vleit dit voorgeeven meer de verwaandheid der geenen, die dus spreeken, dan dat de ondervinding het bevestigt. - o Men gelooft zo ligt, dat men zelf verstand moet hebben, om dat in een ander hoog te schatten. Ik ben, weet gy, geene vyandin van het verstand, en niet geheel ongevoelig voor de producten van uitmuntende geesten; maar denk evenwel, dat het huisselyk geluk nooit op vaster grond | |
[pagina 175]
| |
kan rusten, dan op goedaartigheid. Ik weet wel, dat men doorgaans een goed Man voor een bloed houdt. Hy is goed, dat is 't ook al. Hy is een gek, maar hy is toch goed. Zo zyn de dagelyksche fraaije uitdrukkingen. Wat hebben wy daar mede te maaken? Ik versta door een goed Man geen Man, die nimmer kan weigeren, maar wiens zwak beuzelagtig karakter hem toelaat, om ten plaisiere van anderen zyne gezondheid of fatsoen weg te gooijen, of zich zelf ruïneert, om eene trotsche Vrouw alles te geeven, wat zy begeert. Ik geloof ook te mogen zeggen, dat zulke onmanlyke zielen zelden meer weldaadigheid dan inwendige kragt bezitten. Wat is er op te vertrouwen? Een goedaartig Man heeft noch het bytende der vinnigheid, noch het stuursche van kwaade luimen. Men kan hem niet ligt beleedigen; hy zet niet spoedig iets betaald. Hy heeft eene edele gevoeligheid, hy deelt des in de genoegens en onaangenaamheden van anderen. Hy is des de beste, de getrouwste Vriend van huisselyk geluk. Hy brengt het altoos met zich, hy deelt er altoos in. Dat wy allen veele onvolkomenheden hebben, is niet te ontkennen; maar is het ons belang wel, dat hy, aan wien wy willen behagen, daar meer van ziet dan wy zelf? O, (zegt men,) een Manvan verstand kan nooit eene Vrouw slegt behandelen. Slegt behandelen! wat verstaat men daar door? | |
[pagina 176]
| |
Hoe men dit ook uitlegge, dit is zeeker, dat een verstandig Man eene Vrouw al heel ongelukkig kan maaken. Zeer schrandere, fyn gevoelige menschen worden veel meer beleedigd, en pynelyker gestoten dan anderen; zy hebben ook het scherpe vermogen om dieper te wonden; en ongelukkig zy, die zulks, naar hun inzien, verdiend hebben. Zo een Mensch, is hy niet goedaartig, is noch zelf gelukkig, noch kan anderen zo maaken. Wordt zyne bestraffing met traanen en een smeekend stilzwygen geduldig verdragen, mooglyk zal het hart des wreedaarts verzagt worden. Doch de slag is gegeeven; het berouw, gelyk aan dat eens Moordenaars, komt te laat. Begrypt de Vrouw, dat zy zich mag beklagen, zich tegen zulke onredelykheden verzetten; wel waar blyft dan toch ‘dat fyn, dat verheeven, den Mensch zo waardig huisselyk geluk, dat men alleen met een verstandig Man kan genieten?’ Indien des de verheevenste gaaven der ziel niet in staat zyn, om de goedaartigheid op te weegen; dan zeeker is zy de voornaamste personeele verdienste. Zonder haar is de wysheid niet vriendelyk; hoe afschuwlyk moet dan dwaasheid zyn zonder goedaartigheid! Zy is des de beste grondslag van huisselyk geluk. Zeg my echter, myn Kind; (gy weet, ik ben uwe Vriendin zo zeer als uwe Moeder,) hebt gy | |
[pagina 177]
| |
geneegenheid voor iemand, die zo zeer in uws Vaders ongunst gevallen is; die zich uwer voorkeuze onwaardig heeft gedragen? Immers neen. Uwe rede zal uw hart bestieren; gy zult niet beminnen, daar gy niet kunt achten. Uw Papa zal met u, als gy t'huis zyt, ernstig over een Huwlyk spreeken, daar zyn hart zo opgesteld is; en gy weet wel, Chrisje, dat ik niet minder dan uw Vader uw geluk bedoele. Kan ik des met hem over Renting verschillen? ô Gehoorzaam uwen Vader! Maak een eerlyk beminlyk goedaartig Man gelukkig! Ik heb my, door het vermaak van aan u te schryven, laaten wegvoeren. Zie zo eenen langen Brief eens! Nu, lieve, tot Woensdag! Omhels de waarde Familie, met de hoogste achting, voor uwe
U tederliefbebbende Moeder,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|