Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
Myn lieve Willem!Geen excuses; myn waarde Ryzig en ik bezeffen wel, wat de oorzaak is van die schynbaare onverschilligheid omtrent ons onuitspreekelyk groot geluk. Voor ik iets anders melde, moet ik u zeggen, dat ik de zendster der Ducaaten niet ben; ik zende des het briefje te rug. Ryzig betuigt my er niets van te weeten; maar verzoekt u, zo gy geld noodig hebt, hem te verpligten, door hem in staat te stellen u dienst te doen. Mama kan niets doen. Ik zoude haar beklagen, was het haar eigen schuld niet; maar.... gy zoud my bekyven. Lieve pligtmaatige Jongen; gy hebt gelyk. Ryzig is uw Vriend; hoor. Het is eene vry algemeene aanmerking, dat men het allerzagtmoedigst oordeelt over zulke zwakheden, die wy zelf koesteren; immers, indien wy ter goeder trouwe handelen. Maar het is echter ook zeker, dat wy wel met medelyden kunnen zien op zulke zwakheden, die wy niet hebben, indien zy hem, dien wy liefhebben, on- | |
[pagina 83]
| |
gelukkig maaken: in dit licht moet gy alle myne handelwyzen beschouwen; in opzichte tot u, meen ik. Gy stemt, weet gy, veel meer met Mama in dit stuk, dan met my. Een gevoelig hart moge zo dierbaar aan zynen bezitter zyn als het wil, het blykt toch, dat min aandoenelyke karakters er in allen opzichte beter aan zyn. De stand der dingen verandert zo geduurig; wy staan en komen daaglyks in zo veele betrekkingen. Had gy, om die reden, wat meer van myne zo noodige mindergevoeligheid! Er is echter veel ter uwer verschooning. Gy, lieve Willem, zyt in deezen niet naar de voor u beste wys opgevoed. Vader is u te vroeg ontvallen. Onze lieve Mama zag met te veel goedkeuring haar zelf in u, haaren Zoon. Zy onderstond nooit, om uwe reeds te groote aandoenlykheid wysselyk te temperen. Ik zeg het met eerbied voor haar; maar zeker, zy had haar eigen karakter te veel tegen, en leefde met onzen Vader al te gelukkig, om duidelyk, overtuigend, by ondervinding te zien, dat eene overdreevene gevoeligheid nooit gelukkig maakt, in eene wisselvallige waereld; toen voor haar een Roozenhof. Verdeedig u niet omtrent uwe Lotje! Ik bezef alles. Heb ik haar dan niet gezien? Kunt gy met zulk een eerlyk open gelaat uwe Zuster misleiden? De warmte zelf, waar mede gy | |
[pagina 84]
| |
schryft, overtuigt my van uwe braafheid. - Kunt gy niet besluiten om over te komen? Wilt gy volstrekt te Leiden blyven? Doe uw zin. Alleen bezorg u zelf uitspanningen. Gy moet gezelschap zien; en gy weet wel, dat men de menschen moet neemen, zo als wy die vinden? Zy zyn ligt goed genoeg, om uwe gedagten eens afteleiden. - Die te fyn rafineert, zal zelden genieten. Zie de dwaasheden uwer Medestudenten, zonder u daar over te vergrammen; zie er het belachlyke van, en denk, dat wy allen onze Hobby-horses hebben. Dat van my is thans myn lieve Jongen; zo ik niet te veel eerbied voor uwe droefheid had, ik zou u de Historie van zyn leeven eens beschryven. Nu spaar ik dit tot eene betere geleegenheid. Weet gy, hoe ik doe? Ik neem de waereld, zo als ik die vind. Ik beklaag alle menschen, die ongelukkig zyn, of zich verbeelden het te zyn. Ik bedank de lieden voor al het kwaad, dat zy my zouden kunnen doen, en echter niet doen. Ik schuw maar twee soorten van menschen; zy, die zedeloos zyn, en zy, die ik voor Huichelaars der deugd ken. Ik spreek niet alle oogenblikken van deugd en vroomheid, maar poog het in beiden zo verre te brengen, als in myn krank vermogen is. Kortom, de waereld is voor my noch een Hemel, noch een Hel; en ik | |
[pagina 85]
| |
ben er zeer wel in gelogeerd...... Myn kleine Jan staat zyne Moeder niet langer meer toe te schryven, dan dat zy, en zyn Vader beiden, blyven
Uwe liefhebbende Broeder en Zuster,
A. en a. ryzig. |
|