Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Lieve zuster!Zou ik geen deel kunnen neemen, denkt gy, in het geluk, waar mede gy u gezeegend ziet, zonder u dat in veele regels te zeggen? Ken my beter: met tedere aandoeningen las ik, dat gy Moeder waart van een gezond kind, en dat gy volkomen wél bleeft. Schandelyke onverschilligheid te uwaards! - grief my zo niet. Ben ik, lieve Zuster, bekwaam, om omtrent u onverschillig te zyn - trouwens, ben ik het immer? Konde ik het zyn omtrent iemand, die my met koele kwaadaartigheid tergend schryft! - Omtrent van Oldenburg! Eene verregaande ongesteldheid, eene allerduisterste droefgeestigheid boeiden myne gedagten, mynen lust, myne pen. Een doorwond hart is weinig in staat, om het decorum zeer gezet in acht te neemen. De dood myner Vriendin, myner dierbaare Lotje! - Vriendschap, Vriendschap alleen hield my aan haar gehecht, aan myne lieve, myne eige Lotje. | |
[pagina 76]
| |
Ik ken de denkwyze onzer Snaaken van Professie genoeg, om te weeten, hoe zy over zo eene vriendschap zullen oordeelen. My zullen zy voor een veinsaart, een dweeper, of een zot houden. Zeer goed! hunne lofrede is schandelyk voor een deugdzaam Jongeling. 'k Zwyg van die Ligtmissen, die naar hun eigen verdorven hart andere harten afmeeten: zy zyn gewoon, der onschuld zuchten en der deugd traanen af te dwingen. Hebbe ik ook de waarschynlykheid niet tegen? Vriendschap klopte voor haar in mynen boezem. Ik kan het niet dulden, dat men niet begrypt, hoe men tot krankzinnigheid toe kan bedroefd zyn, als men de Vriendin van ons hart in onze armen den laatsten snik ziet geeven. Ach, lieve Zuster, moet men dan noodzaaklyk der drift geöfferd hebben, om met ons geheel hart lief te hebben? Zullen wy de menschelyke natuur zo vernederen? Zy, die alleen zinnelyk genot kennen, en dwaas genoeg zyn, om daar uit te besluiten, dat er niets anders te genieten is, mogen zo denken. Onuitspreeklyk groot is myn verlies. En o God! ben ik wel geheel te ontschuldigen...... Keer te rug, o myn geheim - keer te rug in dat hart, 't welk om u bloedt! Gy kunt my alles vergeeven. - Vergeeven? | |
[pagina 77]
| |
wat? ô Myn vermoeid hoofd. - Alles is weg. Lotje heeft my verlaaten. Verlaaten? is dit wel zo? Heb ik haar hier toe niet...... Niet verder, myn pen. Eerbiedig haare gedachtenis! Konde ik u haar doen kennen! Konde ik u alle haare deugden, haare lieve begaafdheden, haar verstand, haare blymoedige Godsdienstige onderwerping beschryven! - Onmooglyk! ô Waarom, waarom kan ik niet meer zeggen: kom en zie! Hoe gaarn zag ik u eens in uwe nieuwe waardigheid! Hoe gelukkig moet een Man zyn, als de uwe, nu hy Vader is! Dit alles is zo in de schoone natuur. Het schildert zulke treffende zagt toegelichte Tooneeltjes! Men is zo bevreedigd, men rust zo uit van de moeiten des levens, als men in zulke zuivere genoegens deelt. Maar ik kan er niet aan denken, om Leiden te verlaaten. Ik moet alle avond ten minsten in deeze kamer wederkeeren...... Lotjes kamer!... Nu begrypt gy alles?... Niet zo? Ben ik niet wat confus? Droefheid verzagt het hart, maar bewolkt echter ook den geest. - Omhels onze lieve Mama voor my met alle tederheid. - Ik studeer zo veel my mooglyk is; maar ik voel nochtans, dat ik minder alleen zyn moet. | |
[pagina 78]
| |
Het Pakje ducaaten, aan myn adres gezonden, is zeker van u? Zie hier en briefje, dat ik die ontfangen heb. Ik leen die, en zal alles restitueeren. Edelmoedige Zuster!.... Myn gemoed schiet vol...... Omhels uw Man en Kind voor
Uw dankbaaren Broeder,
w. leevend. |
|