Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Myne tederbeminde!Niet langer: ik betuig u, dat het my onmooglyk wordt, op zulk eenen afstand van u te moeten leeven. Tyd, afstand en verstrooijing mogen in staat zyn, om eene woest opwellende drift, die men liefde noemt, te verzwakken, tegen te gaan, uitteroeijen; maar liefde, liefde zo als de myne is voor u, groeit, versterkt, verheft zich boven alle beletzelen. Vruchteloos werpt men haar hinderpaalen in den weg: zy is gelyk aan de deugd; zy overwint alles, en ziet naauwlyks neder op de puinhoopen, door haar veroorzaakt. Maar! altoos te wenschen, en nooit, nooit te genieten, is iet zo verschrikkelyks, dat de menschelyke geest daar voor sidderend te rug wykt, tot dat hy bezweeken nederzinkt. Niets verdeelt myn hart. Het was een ledige onbebouwde grond. Het was voor my een onbekende schat. Ik zag u! Het sloeg voor de eerstemaal. Elke klopping was voor u, elke zucht was om u; en myne rede juichte in myne keuze. Elke volmaaktheid, die ik in u ontdekte, maakte myn hart rusteloo- | |
[pagina 70]
| |
zer. Het vormde maar éénen wensch - u te bezitten, u gelukkig te maaken. Verrukt door de eenvoudigheid, waarmede gy uwe geneegenheid te mywaards betoonde, vond ik eenige oogenblikken rust in het denkbeeld, dat gy my beminde. Maar kent hy de liefde, die gelooven kan, dat deeze oogenblikken veelvuldig zyn kunnen? Kent hy den aart onzer ziel, onzer physique gesteldheid, het hoofd-oogmerk der liefde, die gelooft, dat dit denkbeeld: ik word bemind, toereikend voor ons blyven kan! Wy, myne beminde, zyn nog niet in dat levenssaisoen, waar in vriendschap alle de eischen van ons hart kan voldoen. Vordert de deugd, eischt het verstand dat wy tegen de groote, de algemeene wet aandruisschen? Zou men, zo doende, Hem niet bedillen, die ons zo wel tot gevoelige als redelyke Schepzels vormde? Dit hebbe ik by u voor myn ongeduld ter verschooning intebrengen. Ja, ik weet het, myne uitmuntende; gy werkt uit zulke vaste beginzels van welbegreepen pligten, dat gy mooglyk op dit stuk met my verschillen zult. Zie maar niet op uwen eigen Sytsama neder, als op eenen Man, die door liefde tot lafheid afgeleid wordt. Lafheid? - Zedert ik u beminde, is myn natuurlyke moed door rede en het allerleevendigst gevoel, 't welk in myn hart gloeit, versterkt, verhoogt. Wees gy, ô | |
[pagina 71]
| |
myne eenige, de belooning, en verg my dan alles, waartoe een Man van eer en gevoel bekwaam is. Maar! u te beminnen; van u bemind te worden; u in alle uwe waarde, in alle uwe bekoorlykheid te kennen; te weeten, wat het is, op uwe lippen u te verzeekeen, dat ik de uwe ben; in uwe neergeslagen oogen schemeragtig te zien, dat uw hart voor my klopt; Sytsama te zyn, en nog langer zo verre van u verwyderd te moeten ademen; waar zal ik hier toe de noodige kragten erlangen? Ik zoele die ook nergens langer. Dit is dwaasheid. Ik heb, om u te behagen, zulks gepoogt. Ik zal eindelyk u myn Plan van geluk openleggen. Dat ik myn Vaderland als een regtgeaarte Fries, dat is met geestvervoering bemin, is u bewust; dat ik het my tot eer reeken, dat dierbaar Vaderland met den degen te dienen, heb ik getoond. Maar zal men my verdenken van eene omtrent haar schandelyke verkoeling, indien ik myn billyk misnoegen in zo verre gehoor geef, dat ik eenen degen nederleg, dien ik toch in haaren dienst niet kan gebruiken; terwyl ik my wel heilig verbonden acht, om op haar eerste bevel dien weder op zyde te steeken? - Wat beteekent in onze dagen de Militair? Dient hy ergens toe, dan om eene vertooning te maaken, die zeker de beste Ingezeetenen onzes lands, indien zy eenigzins denken kunnen, weinig moet behagen? Zal ik | |
[pagina 72]
| |
een nutteloos Burger worden, indien ik, die my bevlytigd hebbe, om haar eens in een andren rang te kunnen dienen, my den Militairen stand onttrekke? Myne goederen, die allen onbezwaard zyn, zyn aanzienlyk; alle myne zaakeen zyn in orde; en zal ik, als een vry Mensch, niet een eenigen stap tot myn geluk durven doen? Ik leg des mynen degen neder. Wagt my des by u, zonder tytel, ontzet van die eerteekens, die den Officier van den Burger onderscheiden. Ik kom alles, wat ik bezit, in uwe handen stellen. Ik ben hier toe vast geresolveerd, vermids nu de Plaats, geen twee uuren van de Pastorie geleegen, daar wy meermaal schemeragtig van spraken, verkogt wordt, en het oogenschynelyk is, dat ik die op zeer billyke conditien welhaast de myne zal mogen noemen. Daar koom ik met maar twee Meiden en een Knegt, zonder eenige vertooning te maaken, myn verblyf houden. Daar zal ik bezigheden vinden, die meer in myn smaak vallen, en het geluk hebbende van u veelmaal te zien, niets onbeproefd laaten, wat in staat zyn mogte, om u, met toestemming uwer hoogstwaardige Ouders, de myne te noemen. Mevrouw Ryzig, die my als eene geestige Vrouw bekend is, zal in haar trant zeggen: dat ik myn zwaard geslagen heb tot eenen sikkel. Dit myn oogmerk heb ik aan niemand medegedeeld, dan aan uwen Broeder. Het komt my | |
[pagina 73]
| |
voor, dat een Man van dertig jaar, indien hy zyne zaaken altoos wel heeft in acht genoomen, in staat is om te weeten, wat hem te doen staat. Ik weet, dat jeugdige ligtzinnigheid geen deel heeft in dit plan; zy is geene der inmengzels van myn karakter. Behoort er meer doorzicht toe, dan de natuur my gaf, om een stuk als dit te ontwerpen en uittevoeren? Neen. Hier toe is niets noodig dan eene naauwkeurige kennis van myn eigen hart, en van mynen smaak, en eene nette reekening myner middelen. Daar ik nu van dit alles met zekerkeid gerust ben, en weet, dat ik buiten bediening goederen genoeg bezit, om met eene versstandige Vrouw en welopgevoede kinderen in eenen gelukkigen overvloed eenvoudig te leeven, wat behoef ik dan vreemde oogen te hulp te roepen? Ik geef my geen rust, vóór ik een vry Man ben, en zo wel over myn persoon en tyd, als myne goederen kan disponeeren. Een Man, die denkt zo als uw Sytsama, en zo vervuld is met u, kan zich zeker weinig bekreunen aan de beuzelagtige of kwaadaartige aanmerkingen, die zyn besluit zullen opwekken. Laat men my nogmaal voor een eigenzinnig agterhoudend Fries houden, die noch vriendschap, noch gezelligheid kent. Laat men myn misnoegen aan eene Cabale, aan gekwetsten hoogmoed toeschryven; en, is er nog iets valscher, het er byvoegen. Die gelukkig is, | |
[pagina 74]
| |
vraagt niet, wat andren zeggen. Sytsama durft, om gelukkig te worden, alles onderneemen, wat eer en gezond verstand toelaaten; om gelukkig te zyn met de eenige, die hem zo maaken zal, indien zy het zelf door hem wordt. Nu, myne geliefde, zullen alle hinderpaalen zyn weggenoomen. Gy blyft digt by uwe Ouders; wy zullen ééne familie hebben. Ik zal de Vriend, de Vader uwer jongere Broeders en Zusters zyn: ik zal my de vriendschap uwer Ouders waardig maaken: ik zal my gelukkig achten in, zo lang gy zulks goed vindt, een lid der Huishouding uittemaaken; indien - maar ik kom zelf, om over alles te spreeken. Omhels voor my allen, die u waard zyn, en laat ik het genoegen hebben my te teekenen.
Uwen
u. van sytsama. |
|