Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Waarde geliefde vriendin!Naar maate onze karakters zich ontwikkelen, des te grooter wordt het onderscheid tusschen die beiden. Zy, die zich gaarn in musicaale termen uitdrukken, zouden zeggen, dat wy wel beiden den zelfden grondtoon houden, maar echter zo sterk in de executie onzer stukken variëeren, dat dat daar tusschen alle mogelyke verscheidenheid eener goede muziek bepaald blyft. Ik admireer u, maar zou u niet willen volgen. Onze lieve Mevrouw Helder (Chrisje is nog Buiten gelogeerd,) hoorde met vermaak veele passages uit uwen brief, geschreeven in uwe kraamkamer. Zyt gy niet benieuwd, wat of eigenlyk eene Dame, als de waardige Mevrouw Helder, over uwen brief en des ook over u zegt? Gy zult het geheele gesprek hebben: schryven is thans eene lieve uitspanning voor my. Mevrouw. Die Brief smaakt my zeer: ik zie er dat geestig satiriek Meisje nog in, dat my, toen zy tien jaar was, haar gelukkig deed achten met eenen Vader, als de Heer Jan Leevend was. De | |
[pagina 60]
| |
wys, waar op zy van die eerlyke goede menschen spreekt, heeft alles goed gemaakt. Ik. Ik zou haar gaarn eens als Moeder zien. Mevrouw. Ik ook: maar dat zal zy ook op haare wys zyn; en daarom juist wilde ik het zien. Gelukkige jonge Vrouw! welk eene dierbaare natuurgift is de luchthartigheid: zy doet meermaal, en dat wel op de bevalligste wys, het werk der rede! Ik. Dit, Mevrouw, heb ik meermaal gehoord. Ik heb er niets van, en zal dus in de wisselvalligheden van myn leven een zeer groot voordeel missen. Mevrouw. Helt gy, myne lieve, niet een weinig tot zwaarmoedigheid? Ik. Indien zwaarmoedigheid ontevreedenheid voortbrengt, dan geenzins; ik ben méér dan vergenoegd. Mevrouw. Dat zy dit voortbrengt, is eene vry algemeene dwaaling. Ik zie dit een weinig anders in. Wy hebben elk ons byzonder karakter, en de ontwikkeling daar van ligt meest altoos in zulke omstandigheden, die wy voor ons niet hebben opgezogt, maar waarïn wy door den algemeenen loop der waereldsche zaaken gevoerd worden. In dit alles zyn wy lydelyk. Maar wy hebben, om dat wy redelyke weezens zyn, allen zeker licht in ons, dat ons, zo wy het bedagtzaam volgen, nooit misleidt. De genadige Schepper rustte ons | |
[pagina 61]
| |
uit met zeker vermogen, 't welk, zo wy eerlyk willen handelen met ons zelf, ons in staat stelt, om dat licht altyd te kunnen volgen. Uwe Vriendin zal echter eenen pligt altoos uit een ander oogpunt zien, en langs geheel andere wegen dan gy, naar wandelen. Ik geloof, dat haare ziel weinig heeft van een reflectie-spiegel, die niets doet of doen kan, dan de voorwerpen te rug kaatzen. Ik. Gy kent ons beiden, Mevrouw. Hoe voordeelig die luchthartigheid my echter voorkomt; ik kon nooit wenschen die te bezitten. Mevrouw. Om wat reden? [Ik bloosde.] Gy bloost, lieve? Ik. 't Is waar: maar ik weet niet duidelyk waarom. [Ik kuschte haare hand met tederheid.] Mevrouw. Gy weet niet duidelyk waarom? Wil ik eens zien, of ik het u kan zeggen? Ik. Zeer gaarn, Mevrouw. Mevrouw. Om dat gy dan meent minder gevoelig te zullen zyn. En die hoedanigheid is u zo dierbaar, dat gy er ook het allergeringste gedeelte niet van zoud willen afstaan, al bood men u schatten van vreugd aan. Ik. Zo is het juist, Mevrouw! Ik ben gelukkiger, als ik lyde met anderen; dan wanneer ik niets voel. Mevrouw. Gy zyt eene volmaakte Vrouw! Zo is ons hart gevormd: dat fyne gevoel vergoedt dikwyls het onvermogende onzer rede. | |
[pagina 62]
| |
Ik. Daar is nu Daatje: haar geheel karakter is edelmoedig. Niemand vraagt aan haar immer te vergeefsch. Zy doet my echter te potzig wel. Zy doet zo alles met haar verstand.... Mevrouw. [my invallende.] Het blykt niet, dat zy deelt in de rampen, die zy wegneemt: wilde gy dit niet zeggen? Ik. Ja: en ik... Ach, Mevrouw! Hy, die ongelukkig is, is my reeds dierbaar! ik lyde met hem: ik moet ook om my zelfs wil hem bystaan: ik doe het zo met myn hart, en met myn hart alleen: ik wil niet, dat de rede zich met het uitoefenen van zulke pligten zal bemoeijen. Mevrouw. Dit is zeer edelaartig; maar zyn alle ongelukkige lieden ook wel lieden van verdienste? En.... Ik. [haar invallende.] Permitteer my, Mevrouw, dat ik u in de reden val; ik durf zo vry met u zyn! [Zy glimlachte, en drukte myne hand.] Ach, Mevrouw, doet het wel veel eer aan ons hart, dat wy omtrent ongelukkigen zeer naauwgezet oplettend snuffelen naar de eerste bronnen hunner rampen. Mevrouw. Mooglyk niet: maar voorzigtigheid is ook eene deugd, en wel eene onöntbeerlyke. Anders hebt gy gelyk. Wanneer men ook op de eerste bronnen let, waarüit zo veele ongeregeldheden voortvloeijen, dan zullen wy ook meest altoos zien, dat het verdoolde Meisje, zonder | |
[pagina 63]
| |
vaste beginzels van deugd te zyn ingeboezemd, de waereld is ingezonden, en toen verstooken bleef van die zo veel nut doende voorbeelden, die haar door zagte vermaaningen zouden hebben kunnen te regt brengen. Er is minder ondeugd, vooral by jonge lieden, in de waereld, dan men voorgeeft. Verharding is onzer natuur vreemd, en kan in geene jonge lieden plaats hebben. In de opvoeding ligt de fout; immers in het algemeen genoomen. Ik. Dan, Mevrouw, geeft gy óók geen Jongeling op, die niet aan de beste verwagtingen heeft beantwoord! dan veronderstelt gy niet, dat een bedorven hart de eenige bron is van eene zeer berispelyke daad? [Eerst zag zy my zeer oplettend aan, en zweeg; maar zich bedagt hebbende, nam zy dus het woord.] Mevrouw. Wel niets minder; maar het is echter billyk, dat hy, die wanorde zaait, teleurstelling oogst. Is het niet? [Zy glimlachte; wy verstonden elkander.] Ik. Billyk, Mevrouw! Ik durf niet beslissen. Mevrouw. Het is ook maar per discours, en behoeft des niet. Maar, om wat anders te praaten. [Zy wilde hier van afzyn, merkte ik.] Gelooft gy niet, dat uwe Vriendin echter gelukkiger is dan gy en myne Dogter; dan allen, die zo eene overdreevene gevoeligheid hebben? Ik. Als ik zal spreeken, zo als ik meen, dan zeg ik: neen, Mevrouw, dat geloof ik geenzins. | |
[pagina 64]
| |
Mevrouw. Zy heeft echter veel meer kans, om ongestoorder door dit leven te gaan: zy heeft meer kans, om minder ongelukkig te worden dan gy lieden. Ik. Minder ongelukkig, Mevrouw; maar niet meer gelukkig. ô Als wy evenwel eens gelukkig zyn, dan zyn wy het zó volmaakt, zó door ons geheel aanweezen, zó in alle mogelyke betrekkingen. Het denkbeeld alleen, hoe gelukkig is Chrisje nu wel in het gezelschap haarer Vriendin, roert my: het denkbeeld, ik zal haar wel haast weder zien, beweegt my tot traanen toe. Myn gelaat heldert op, als ik my verbeeld, als ik voel, dat zy my bemint; al is het niet, zo als zy haare Veldenaar bemint; het is of myn geheel karakter dan meer werkt. En ach, Mevrouw, [haare hand eerbiedig aan myn hart houdende,] hoe veel edele, roerende, allertederste aandoeningen is dit dankbaar hart u niet verschuldigd! Myne liefde voor u kan ik nergens by vergelyken, dan by die goedheid, die haar het bestaan gaf. [Zy omhelsde my, en noemde my haare tweede Dogter.] Mevrouw. Gelooft gy dan, dat uwe Vriendin, zo zy in uwe plaats by my ware, my minder zoude beminnen dan gy? Ik. Die vraag is wat moeilyk! Zy zoude u zeker zo liefhebben, als in haar vermogen was, en dus zo veel als ik. Maar kan zy wel, op zich zelf beschouwd, zo veel liefhebben als ik? Ik | |
[pagina 65]
| |
spreek niet, Mevrouw, van dankbaarheid, van hoogachting; neen, hier in is zy met my gelyk. Maar zy heeft dat zwakke niet, 't welk my aan een ander hecht, en moet hechten.... Hoe zal ik het uitdrukken? Mevrouw. Zo als gy u uitdrukt: ik versta u ten vollen. Gy hebt veel van myne Chrisje. Ik. Mogt ik haar nog meer gelyk worden! Mevrouw. Onnoodig! Gy hebt ook veel, dat Chrisje niet heeft, en het maakt echter geenzins de zwakke zyde van uw karakter uit. [Zy zuchte; ik verstond dit niet, en was te bloode, om de reden te vraagen.] - Had gy ooit eene Vriendin, als Chrisje voor u is? Ik. Nooit, Mevrouw! De draaikring, waar in ik zo lang leefde, toonde my nimmer eene Vriendin, voor wie ik iets meer dan voorkeur, dan smaak voelde. Myne Vriendin Leevend was de premiere in myne verkiezing. Wy zouden boezem vriendinnen geworden zyn, indien wy zo verbaasd veel niet in karakter verscheeld hadden. Het (hoe zal ik het noemen?) het wilde niet hechten. Onze vriendschap was des meer een vrucht der noodzaaklykheid, waar in men is, om toch iemand te moeten hebben, met wie wy het byzonderst omgaan. Maar voor Chrisje voel ik, eigenlyk gezegd..... Mevrouw. En wat? kunt gy my dit niet zeggen? | |
[pagina 66]
| |
Ik. Ik geloof, dat dit zeer gebrekkig gaan zal. Het is zo fyn, zo geestryk, zo samengesteld; er is nog zo veel onbekends voor my zelf in. Dit kan ik er van zeggen. Buiten myn waarden Everards is er niemand in de geheele waereld, door wie ik my zo gaarn zoude zien beminnen, als door Chrisje Helder; en voor niemand buiten hem gevoelt myn hart zo heel veel, als voor Chrisje Helder. Ik ben verliefd op haar gezelschap. Ik ontmoet zo gaarn myne eigen sentimenten in haare gesprekken, in den opslag haarer oogen, in haar zielen gelaat, in eene half te rug gewenkte traan. Ik doe zo onbegrypelyk gaarn iets voor haar. Ik heb haar zo lief, dat ik uuren aan een over myn lieven Everards, en myn geluk, met haar vertrouwelyk spreeken kan; en dat, ofschoon ik wel weet, dat zy Juffrouw Veldenaar veel meer bemint dan my: want ik ben rechtvaardig; en ik ben geene Juffrouw Veldenaar. Mevrouw. Hindert u dit niet? Huivert gy daar niet tegen? Ik. Neen, Mevrouw: ik weet, dat dit zo zyn moet, en het vleit my zelf, te kunnen toonen, hoe ik hier over denk. Had ik Chrisje niet gevonden, ik zou de allerzoetste, voor myn hart best bereekende, genoegens nooit gekend hebben. Dat zy de Vriendin is, die ik zogt, blykt ook daar uit; alles is nu zo gerust, zo vervuld. | |
[pagina 67]
| |
Mevrouw. Vriendschap is echter iets geheel anders dan huwlyks-liefde, vooral in uwe jaaren? Niet zo? Ik. Ongetwyfeld. Mevrouw. Bemint gy uwen Man dan nu minder, dan gy doen zoud, indien myne Dogter uwe Vriendin niet was? Ik. Minder? - Hemel! - Zoude ik eenen Man, als de myne is, minder beminnen, om dat hy den kring myner genoegens heeft uitgezet? Daar van, Mevrow, heb ik geen denkbeeld. Ik eerbied u als eene tedergeliefde Moeder, ik bemin Chrisje als de Vriendin van myn hart, en mynen Man met de welgevestigdste liefde van eene Vrouw, die in hem alles beschouwt, wat achting en liefde opwekt. Mevrouw. Ik ben voldaan: ik heb u wel beoordeeld.
Over Willem kan ik u niets byzonders melden. Ik geloof echter, dat Chrisje, begrypende, dat haar Vader Willem geen recht doet, hem in haar hart schadeloos stelt; zo zy meent, uit klinkklaare billykheid. Myn lieve Everards groet u met achting; zo doe ik ook den Heer Renting. Ik ben
Uwe Vriendin,
p. everards. | |
[pagina 68]
| |
P.S. Apropos, hebt gy ook een Martelaarsboek, of eene Fransche Tiranny? Ik weet niet, of gy er niet naar dient te gaan zoeken: wy hebben er geen. Plaag my niet te veel; bid ik u. |
|