Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Myn heer en vriend!Voor veele maanden schreeft gy my eenen Brief, dien ik toen niet ten vollen beantwoordde. Er is my zedert dien tyd zo veel ontmoet, dat ik naauwlyks aan dien Brief meer dagt; doch thans willende beproeven, of ik ook in staat zoude zyn, om myne gedagten eens eene andre richting te geeven, ga ik er my toe zetten, om dien Brief nogmaal in te zien, en er myne gedagten zo wel als over deszelfs schryver over mede te deelen. Gy zoekt rust en geluk. Dat is zeer billyk. Gy doet my besluiten, hoewel gy het niet uitdrukkelyk zegt, dat uw rust en geluk bestaan in luiheid en wellust. Gy zoekt dan iets zeer uitmuntends! Maar, waarom stelt gy den staat des Godsdienst in uw Vaderland zo ongetrouw voor? Weet gy zelf niet beter? Dat veele Duitsche Godgeleerden het niet eens zyn met het systema der heerschende Rechtzinnigheid, en meer tot de gevoelens van anders denkende Christenen overhellen, is bekend, maar zy blyven dezelfde getrouwe vrienden van de Leer des Euangeliums; ja zy bewyzen, door hun- | |
[pagina 35]
| |
ne oordeelkundige Schriften, het denkend Publiek diensten, waar voor die God, dien zy aanbidden, hun alleen kan beloonen. Er worden zeker in Duitschland Geleerden gevonden, die niet alleen de ondergeschoven Leerstukken des Geloofs wegneemen, maar ook de Leer des Christelyken Godsdienst jammerlyk knotten; en het systema des Euangeliums tot een samenstelzel van den Natuurlyken Godsdienst verzwakken. Dit weet ik. Hoe of deeze Geleerden onder hunne byzondere Vrienden spreeken, weet ik niet, maar uit de ontrouw, die gy reeds gepleegt hebt, kan ik geen gewigt hangen aan uwe vertellingen; en vooral niet aanneemen, het geen gy van den voortreflyken Semler verhaalt, by geleegenheid van het bidden over tafel. Myn Professor Maatig verschilt in begrippen zeer veel met Professor Semler, doch hy neemt uw getuigenis niet aan, als het zo weinig eere doet aan een Man, wien zo veele talenten zyn toebetrouwd. Gy ziet hier uit, dat ik zyn H. Ew. dit verhaald heb. Uwe beschryving van den Godsdienst der fatsoenlyke lieden, en welken gy Salomons Godsdienst noemt, is een Leerstelzel van de snoodste zedeloosheid, of hy beteekent niets; dit zullen wy eens onderzoeken:
Daar is een God; Hy is hoogst gelukzalig; want Hy geniet alles, waar voor zyne natuur vatbaar is. | |
[pagina 36]
| |
Zie daar, dit is ook de God der Christenen. Maar wáárin is uw God hoogstgelukzalig? In Epicurische vadzigheid? Hy, dien wy aanbidden, is alleen vatbaar voor geestelyke heiligheid. Alles, wat zyn eeuwig verstand goedkeurt, is goed; alles wat daar mede strydt, is kwaad.
Die God wil, dat wy ook hoogstgelukzalig zyn, door het genot van alles, waar voor onze natuur vatbaar is.
Even goedgunstig is Hy, dien wy aanbidden. Hy wil, dat wy door de opvolging der voorschriften onzes verstands het zedelyke schoone omhelzen, dewyl wy dan rust en vreugd moeten vinden, en des gelukkig worden.
Die God wil, dat wy ons al dat vermaak bezorgen, waar voor elk op zich zelf meest vatbaar is; zonder elkanders smaak te bedillen, of elkander in eer of goed te benadeelen.
Dit is zo waaragtig, dat Hy ons allergenadigst heeft laaten waarschuwen, om ons toch niet meest vatbaar te maaken voor genietingen, die tot onze geheele natuur niet behooren, om dat zy ons tot de dieren verlaagen, boven welken Hy ons zo verre verheeven heeft. Indien gy nog weet, wat het zegt, een mensch te zyn, dan moet gy toestaan, dat | |
[pagina 37]
| |
ons geluk het uwe oneindig overtreft. Onze Godsdienst wil ook niet, dat wy elkanders smaak betwisten; hy is echter zo vriendelyk, dat hy ons aanzet om zulken, die hunnen zedelyken smaak bedorven hebben, en dus den welstand van hunnen eeuwigen geest ondermynen, ware het mooglyk te herstellen. Wy hebben ook geene vryheid, om andren, in wat opzichte ook, te benadeelen; om dat dit strydt tegen de onveranderbaare wetten der rechtvaardighied, en ons noodzaaklyk moet verwyderen van het genadig oogmerk, dat God zich stelde, toen hy Menschen vormde. Grappig leeft gy met de aangehaalde woorden van Salomon! Op die wys kan men een Auteur alles doen zeggen. Dit is toch het deel der Menschen: zegt de Joodsche Wysgeer; hy ziet alleen op het genot, dat men van zyn arbeid heeft. Maar het einde van alle menschelyke verrichtingen blyft wel zeker: vreest God, houd zyne Geboden; dit betaamt alle Menschen; want God zal ieders werk in het Gerichte brengen, het zy goed, het zy kwaad. De Christen Godsdienst is voor den Mensch geschikt. Wy spreeken nu maar van het Zedekundig gedeelte. Hy wil niet, dat wy onze driften uitroeijen; want hy wil nooit het onmooglyke; maar hy beveelt en leert ons met een, om onze driften te maatigen, en tot de waare voorwerpen op te leiden. Hy onderdrukt geen eene redelyke neiging van onze ziel. Maar wy maaken | |
[pagina 38]
| |
ons zelf, dwaazen als wy zyn! zo wel kunstdriften, als kunstbehoeften; en eene vernuftige weelde geeft voedzel aan allen. Kan nu eene Leere, die van God is, toestaan, dat wy ons onherstelbaar bederven? De Christelyke Godsdienst is grootsch op den Mensch! Hy leert ons onze natuurlyke grootheid handhaaven. Heerlykheid en deugd zyn de bedoelingen. Heerschen over onzen geest is de hoofdbezigheid. Hy bezielt ons met eenen verstandigen eerbied voor ons zelf. Hy zegt: zoud gy, gy die geworden zyt tot kennis en gelukzaligheid, zoud gy dat kwaad doen, en zondigen tegen God?
Uw God is een liefhebbend Vader, die zyne kinderen alle vermaaken bezorgt en toestaat; mits dat zy onder elkander vrede houden.
Is dit kwaadwilligheid, of domheid? De God der Christenen is een verstandig Vader, die nooit toelaat, dat zyne kinderen zich zelf ongelukkig maaken. De genoegens, die hy vergunt, zyn ook van geenen aart, dat zy schielyk tegengestaan, en door andren moeten vervangen worden. De fynste smaak verlustigt zich in derzelver genot; zy zyn Gode betamelyk.
Uw Godsdienst belooft niet slegts; hy geeft werkelyk. | |
[pagina 39]
| |
Met deezen trek zyt gy allen magtig in uwen schik. Maar welk een kaarige Godsdienst is het evenwel, die slegts in dit vlugtig onzeeker leven wat te schenken heeft, al waren zyne geschenken al eens van een beter aart! Hoe weinig is die Godsdienst bekend met de menschelyke natuur! hoe weinig kent hy de verbaazende kragt der Hoop en Vrees! ..... maar niet verder: zyne minderheid valt genoeg in ieders oog, dat het licht der waarheid inlaat!
Wanneer ik gebruik durf maaken van myn ydel Leven, enz. enz. - Wanneer ik denken durf, enz.
Zyn dit ook iets anders dan dolle exclamatien? Denk ik niet? Durf ik niet denken? Denkt de bedagtzaame voorstander van den Christelyken Godsdienst niet. Gy kent my; gy weet, dat ik denken kan, en gaarn denk. Dit sla ik des over. Nog een woord over myn ydel leven. Dat leven kan ik, genoomen, ik had eenige bedenkingen tegen de volkomenheid der bewyzen voor den Christelyken Godsdienst, niet beter aanleggen, dan naar die zedelyke wetten, waar voor alle eerlyke lieden eenen verstandigen eerbied hebben; dan ter verkryging van | |
[pagina 40]
| |
zulke gezonde en zuivere denkbeelden, die een redelyk Weezen betaamen. Is er ook zo veel aan vast, om de byvoegzels van het weezen der zaak te onderscheiden? Wat heeft de eenvoudige Godsdienst van Jezus te doen met Schoolsche Leerstelzels, die alleen in de harssens der Godgeleerden hun bestaan ontfingen? Onedelmoedige vyanden! gy beschuldigt hem van dwaalingen, van ongerymdheden, welke, in zyn Euangelie, niet gevonden worden. De Christelyke Godsdienst heeft nooit vervolgd, heeft nooit de Rede veracht, nooit door wreede zelfskwellingen de Natuur ten pynbanke gevoerd; nooit dreef zyne altoos zegenende hand nutte Inwoonders der waereld naar huilende woestynen, naar de duistere verblyfplaatzen der luiheid en des Bygeloofs. Hy kwam, even als zyn groote Insteller, om te zegenen, niet om te verderven. Overal, waar de wel begreepen Godsdienst van Jezus het best betracht wordt, vindt men de nuttigste Menschen, en de Maatschappy in den breedsten bloei. Uw' en myn Professor is en blyft dezelfde uitmuntende Man, dien gy plagt te eerbiedigen. Hy ziet nog even gaarn vergenoegde, en des gelukkige menschen; hy wil alleen, dat wy het genadig oogmerk van den Allerhoogsten niet ten onzen bederve verwoesten. Myn zedelyke smaak trekt niet naar het geen gy ge- | |
[pagina 41]
| |
luk en rust noemt. Ik weet, dat waarheid en gezond verstand voor elkander bereekend zyn. Ik schryf deezen, doch weet niet, waar gy u thans bevindtGa naar voetnoot(*). Ik vond echter goed, om deezen te schryven, of er nog eens geleegenheid kwame, om hem aan u te zenden. Met welmeenenden yver ben ik, is het mooglyk zo te blyven,
Uw Vriend,
w. leevend. |
|