Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Geliefde vriendin!Van harten geluk, met het aangenaam voorval in uwe familie! Ik heb, uit een Brief van de Kraamvrouw aan haare Vriendin, vernoomen, hoe het mooglyk was, dat dit Tooneel by deeze degelyke Menschen geöpend is. Het is Daatje waardig; meer zeg ik niet. Wy zien hier myne geliefde stelling weder bewaarheid: dat men onder de eenvoudigsten de beste Menschen aantreft. By deeze geleegenheid valt my het volgende in: gy zult wel merken, waar op ik doel. Als iemand door eene treffende redenvoering, of een geducht voorval, niet getroffen wordt, zegt men, dat Mensch is een verhard schepzel. En zie daar! de zagte oogwenk eener deugdzaame Vrouw, een traantje van een onnozel kind, het onöpgesierd verhaal eener goede daad, ontwapenen hem; raaken dat punt, daar hy gevoelig is, en alles beäntwoordt aan onze liefderyke hoop. Alles gaat natuurlyk; maar de Menschen zyn zulke groote liefhebbers van het wonderbaare, dat men de verandering van dien Man aan een mirakel toeschryft, veel liever | |
[pagina 27]
| |
dan alles afteleiden uit de eigenaartige leiding der Voorzienigheid. Weeten wy dan niet, dat wy niet allen op dezelfde wys bewerktuigd zyn? Het geen myne Chrisje tot verrukking toe beroert, het geen eene zoetaartige Everards tot traanen toe beweegt, zal myn Zoon met koele tevreedenheid beschouwen; hy krygt den naam van ongevoelig te zyn: dit is echter niet billyk. Wat denkt gy was de passage, in der jongen liedens bemind huisboek, de Burgerhart, die mynen ernstigen Helder het sterkst getroffen heeft? Deeze: waar in de Heer Blankaart aan Mevrouw Buigzaam het volgende schryft: ‘Ik meen myne reis op Brussel te neemen, enz. enz. en denk over Rotterdam op Amsteldam te komen, om het overschot myner dagen zonder beslommering door te brengen, tot dat eens de Heere God Abraham Blankaart in zyn eeuwig ryk zal opneemen; want dat is toch het voornaamste.’ Hy lag het boek neer, en ik zag, dat er eenige traanen langs zyne manlyke wangen nedervloeiden. My trof het ook. Evenwel er is eene andere passage in het zelfde boek, die myn geheel hart ontroerde. Daar: daar het onvoorzichtig Meisje naar den Hortus Medicus gaat. Ik trilde, toen ik my dit verbeeldde. ‘Daar gaat het kind, zei ik, en dat met zo een schurk! de Plantage door; de Muijerpoort uit; de Meer in...’ Ik voelde, dat ik Moeder was; | |
[pagina 28]
| |
dat ik eene Dogter had..... en wat dit zegt, laat zich niet beschryven. Nu nog is het my te beweeglyk. De redelyke gevoelens der Menschen worden op duizend onderscheiden wyzen geroerd, geleid, overtuigd, overgehaald. Hadden onze publique spreekers, en onze bekwaamste schryvers meerder Menschenkennis in 't algemeen, en kenden zy hen beter, voor wie zy spreeken, of schryven; ik geloof, dat zy veel meer nuts doen zouden dan nu, ook als zy hun onderwerp magtig zyn, en het wel uitvoeren. Alle redelyke voorstellen hebben op allen niet dezelfde uitwerkzels. Het gaat hier mede als met de geneesmiddelen. De ondervinding leert het. By deeze geleegenheid, denk ik daar aan de volgende Anecdôte. Men beschuldigde Madame la Concini, Favorite van Maria de Medicis, Koningin van Vrankryk, dat zy in den eigenlyken zin de Vorstin betoverd had. Men daagde haar voor het Parlement; men deed haar de beschuldiging weeten. En (vroeg de President,) van welke tovermiddelen, Mevrouw, dit willen wy weeten, hebt gy u bediend, om de Koningin zo volmaakt, zo geheel, zo in alle wisselvalligheden, aan u gehecht te houden, dat zy eigenlyk door uwe oogen ziet, door uw hart gevoelt? Zie hier het antwoord deezer zo groote als beminlyke Vrouw. Met eene edele verontwaardiging, die haare verachting voor deeze dwaaze Rechtbank | |
[pagina 29]
| |
ten sterksten uitdrukte, zeide zy: door die middelen - (hier verhief zy haare stem een weinig, en wees op zich zelf,) die eene Vrouw, als ik ben, is het haar der moeite waardig die in 't werk te stellen, in haar vermogen heeft: zy bestaan in die overmagt, die haare groote genie, indien zy zelf maar een tedergevoelig hart bezit, altoos heeft over een zeer beweegbaar, minder verheeven, maar even gevoelig karakter. Deeze anecdote geeft my stof tot veel en geenzins oppervlakkig denken! Zy, die alle zedelyke ongesteldheden door dezelfde middelen willen geneezen, leggen hunne eigen onkunde aan den dag. Zo ik wensch nuttig te zyn aan iemand, moet ik zyne achting, zyn vertrouwen winnen; dan zal hy my zyn hart openen. Geloof niet, dat eene Juffrouw Veldenaar myne Chrisje zo veele diensten zoude gedaan hebhen, indien zy alléén de geachte Vriendin gebleeven was. Chrisje moest liefhebben, zo wel als achten. Het hart haarer Vriendin moest haare behoefte worden: om dien schat te erlangen, moest haar niets te moeilyk vallen. Dit voorzag ik; en het karakter myner Dogter heeft er, zo wel in sterkte als fraaiheid, door gewonnen. Thans is zy, door myne beschikking, ter bereiking van een oogmerk, haar zelf onbekend, daar gelogeerd. Het overlyden der waarde Juffrouw Roulin heest my zeer aangedaan. Dat dit sterfgeval uwen aan- | |
[pagina 30]
| |
doenlyken Willem zeer getroffen heeft, begryp ik leevendig. Hy bemoeit zich met ons niet. Deeze woorden zyn die myner Vriendin niet! Het smart my, dat gy gelooft reden te hebben, om over hem niet voldaan te zyn. Bedenk echter, of myn Heer van Oldenburg de Man wel is, om een verdwaald Jongeling (indien Willem dien naam verdient,) te regt te brengen! God geeve, dat alles ten besten moge afloopen, en hy aan onze uitzichten beantwoorde; dat hy de veelvuldige verleidingen ontkome! dan zult gy u nooit behoeven te bezwaaren, dat gy hem van onder uw oog hebt laaten vertrekken. Ik houde dit sterflyk leven juist wel niet voor een dal van traanen; maar beschouw het echter als een proefstaat. Myn leven blyft nog een schakel van Gods onverdiende zegeningen. Ik bemin eenen waardigen Man en braave Kinderen, en word door hun met de grootste liefde weder bemind. Chrisje is de vreugd van myn Moederlyk hart, de roem van myn leven. Myn Zoon heeft, 't is waar, noch haare schitterende begaafdheden, noch haar beminlyk karakter; maar hy heeft een goed hart, een goed oordeel, en leeft naar zyns Vaders ernstige beginzels. Ik denk wel eens, dat ik al te gelukkig ben voor eenen proefstaat; en verwagt, nog voor mynen dood, den eenen of andren ramp. Waakzaam, bedaard, niet beangst, wagt ik iets smartelyks af. ô Ik ben gerust, dat | |
[pagina 31]
| |
my die over zal komen, indien de hoogste Wysheid die ter myner loutering noodig oordeelt, en houde my verzeekerd, dat deeze myne onderworpenheid Gode aangenaam is. Gaarn zag ik, dat de braave Heer Renting myn Schoonzoon wierd. Maar ik weet, dat Chrisje niet uit styfhoofdigheid tegen onzen wensch handelt. Zy zal nooit tegen onzen zin trouwen; het is ook billyk, dat zy niet, tegen haaren zin, hier toe gedrongen wordt. De Brieven, die wy van tyd tot tyd van onzen Zoon ontfangen, geeven de aangenaame berigten van zyne gezondheid en vergenoegen. Ik vrees niet, dat zyn hart zal bederven, naar maate zyn verstand verbetert. De correspondentie tusschen Willem en hem gaat niet druk: maar zo is het, verstrooijing by den eenen, overdreeven lust tot studie by den andren; ik besluit er niet uit, dat zy niet wel met elkander zyn. Het schynt, dat de vastheid des Manlyken karakters die rustpunten, die tedre bewyzen van aandenken zo niet noodig hebbe, als wel dat eenigzins zwakke, 't welke jonge Vriendinnen altoos ontwaar worden, wanneer zy eene vuurige en bestendige vriendschap voor elkander gevoelen. Dit zie ik weder bewaarheid in onze lieve Everards. Chrisje en zy zyn in den waaren zin des woords Vriendinnen. Er is reeds eene Briefwisseling begonnen, die my uitneemend bevalt. Wy, Vrouwen, hebben de gelukkige gaaf, om, ook over | |
[pagina 32]
| |
kleinigheden, aangenaam te schryven aan onze geliefde Vriendinnen. Eene welgeleide correspondentie opent den geest op de gelukkigste wyze. Zy doet ons onzen aandagt ergens op vestigen; en dit is doorgaans het gebrek van jonge Meisjes: zy zyn al te vlug. Er is ook een zeer zoet vermaak in het schryven van eenen Brief aan de Vriendin, voor wie wy niets verheelen. Ik bemin de jonge Mevrouw Everards met tederheid. Hoe onweerstaanbaar is haare zagtheid! Zy heeft veel van myne Chrisje, en verscheelt echter zeer veel met haar. Myner Dogters karakter is grooter, vaster, verheevener: maar zy heeft niet veel van dat weeke, gedwee buigzaame, 't welk haare Vriendin tot eene zo lieve Vrouw maakt. Chrisje zou, zelf op eenen throon, eene edele figuur maaken. Haare houding, haar gelaat, zo wel als haare wyze van denken, van uitvoeren, zyn daar toe gestemd. Zy heeft eene grootsche eenvoudigheid, ook als zy weldoet, die zich niet laat beschryven. Zy is boven veele gebreken, om dat zy die in een verachtelyk licht beschouwt; al wat laag is, of haar zo voorkomt, kan haar niet besmetten. Zy helt wat over tot het geen wy, in onze jaaren, romanesk noemen. Haare ziel is hooggestemd; tot in haaren Godsdienst toe, is iets van het geestvervoerende, dat meer gevoel dan rede onderstelt. Ongestadigheid is haar gebrek niet: een Vriend of Vriendin op te geeven; | |
[pagina 33]
| |
daar heeft Chrisje Helder geen denkbeeld van. Wordt zy beledigd, dan bepaalt zy haare gevoeligheid daar over binnen eenen koelen smadelyken glimlach, en spreekt er nooit over. Men kan niet alles met haar doen. Doet zy iemand iets onaangenaams, en toont men haar dit, dan heeft haar gevoelig hart geen rust, voor zy dat verbeterd heeft, en vergeeving verkreegen van het beledigde voorwerp. Haare gevoeligheid gaat myne beschryving te boven. Zy bemint echter nog niet; maar haare behoefte is vriendschap. De lieve Everards is idolaat van Chrisje. Zy is het volmaakt afbeeldzel haarer Moeder; maar het goedige van den bon homme, zo als wy Renard pleegen te noemen, zweeft over haar gelaat zo sterk door, dat ik haar meermaal met Moederlyke welgevalligheid aanzie. Myn Heer Helder houdt byna zo veel van haar als van Chrisje, - zoude ik zeggen, was dit mooglyk voor hem. Groet voor ons myn Heer van Oldenburg; en geloof, dat ik altoos wensch te zyn
Uwe Vriendin,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|