Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Myn waarde vriend!Nu begin ik te hoopen, dat gy de waardigheid van uw karakter eens weder zult handhaaven. Gy zult des eens weder uwe betrekkingen op de Maatschappy erkennen, en daar aan voldoen. Ten dien einde wilt gy u afleidingen bezorgen; gy wilt u verwyderen, verstrooijen: het komt er nu maar op aan, om eens te gaan zien, of de uitgekoozene middelen wel zo goed zyn, als het oogmerk, dat gy daar door poogt te bereiken. Ik zie met genoegen, dat ik taamlyk wel over u geöordeeld heb. Een Willem Leevend kan wel eens door eene drift overwonnen, maar nooit in slaverny gehouden worden. Zo dra de eerste slag gebroken is, moet zich alles herstellen. Dwaaze, zwakke, moedelooze schepzels kunnen, om dat zy een schat verlooren hebben, zich vrywillig versteeken van alle de zegeningen, die er op hun nederdaalen; onbezonnen stervelingen kunnen, met verwyt en bitterheid, alles wegsmyten, wat er nog te genieten overbleef; maar myn edeldenkende Vriend zou zich schaamen dus te handelen. | |
[pagina 20]
| |
Ja, gy hebt Lotje - (blyf bedaard! gy moet dit denkbeeld leeren draagen!) aan de liefde voor uwe Helder opgeöfferd; maar zoud gy eene Helder aan uwe overdreevene droefheid kunnen opofferen?.... Is het dan onmooglyk, dat zy u gunstig gedenkt? dat zy de uwe nog eens kan worden? Myne vriendschap verpligt my, om, over een gedeelte uws Briefs, de volgende bedenkingen neder te zetten. Beproef die eens wel. Wy hebben, meen ik, nooit reden om gerust te zyn, dat het doen van eenen pligt ons ter harte gaat, als wy alles aangrypen, dat in staat zy, om ons dat doen moeilyk te maaken. Zo lang gy des alles aanvoert, wat dienen kan om u uw verlies op het sterkste te vertegenwoordigen; als gy uwe oogen sluit; u afzondert, om des te leevendiger haar lief gelaat, haare beminlyke stem, haaren ommegang, haare gezegdens voor u te haalen: zo lang zal zy ook, het zy gy slaapt of waakt, voor u zweeven; zo lang gy uwe geheele ziel dus met haar vervult, zullen uwe droomen zelf u geene rust doen genieten; zo lang gy eenen geestvervoerenden wellust geniet, in haar overal naar te wandelen, haare kamer bewoont, haare plaats voor u verkiest: zo lang zult gy ook volmaakt ongeschikt zyn, en blyven, om uwen pligt te volgen. Over uw bezoek by haar graf, spreek ik nu | |
[pagina 21]
| |
niet: weet alleen, dat ik het hoogst afkeur, en dat wel om de vreesselyke gevolgen, die het op uwe gezondheid zoude kunnen hebben! Zeg my, myn Vriend, kunt gy, dus handelende, gerust zyn, dat gy poogt te bukken, voor den wil van hem, dien gy aanbidt? Durft gy, dus doende, wel denken, dat alles zuivere vriendschap was, 't welk gy voor Lotje gevoelde? Om alle deeze redenen, bid ik u, dat gy u, voor eenigen tyd, van haar verwydert.... Hoor my uit! Is het u ernst, de uitmuntende Helder te verdienen? (Of zyt gy ook reeds beneden deeze hoop gedaald?) Wel dan! verwyder alles, wat Lotje zo naby betrof, voor eenigen tyd van u, tot dat gy dit alles, zonder zulk eene smoorende droefheid, zult kunnen draagen. Geloof my, Leevend! alles, wat haar betrof, zult gy eens met eene zagte smarte, uit stille weemoedigheid en tedere herdenking gebooren, kunnen zien, kunnen behandelen. Ik beminde nooit iemand, zo als ik Lotje beminde; als myn kind, wat kan ik meer zeggen? Maar ik mag nooit afstand doen van myne reden; of my ontslagen achten van juist dien pligt, die er dan voor my te doen staat. Om die reden, laat ik de aan my gelegateerde Bureau nog by u. Ik wil die tot een aandenken, en niet tot een prikkel van nieuwe kwellingen, gebruiken. Ik ben niet zonderling gevoelig; maar ik ondervind, dat iets van Lotje my thans te sterk aandoet, om het voor | |
[pagina 22]
| |
eerst te kunnen zien. Als het knellende der droefheid gesleten is, zal ik die Bureau daaglyks gebruiken: ik zal er altoos voor zitten, leezen en schyven. Nu zoude ik dit niet doen kunnen; zo is myn ziel geroerd, als ik aan haar denk. Ik begryp des, wat uw hart en verstand beide doorstaan: maar! - waar ligt de oorzaak? Voornamenlyk in de wyze, waar op gy u gedraagt! Wy kunnen ons zelf volstrekt onbekwaam maaken tot eenen pligt, die wel zeer zeker voor onze reekening blyft. Wy zyn eigenlyk volmaaktbaare Weezens. Waar toch staat de weldenkende Vriend der deugd voor? Men kan alle Martelaaren geene dweepers noemen: ook niet, als zy met geestvervoering den dood omhelsden: te sterven voor den Godsdienst van Jezus, was hun pligt; dit voelden zy; en konden zy koelzinnig zyn, als zy hun aandagt vestten, op dat gansch zeer uitneemend eeuwig gewigt van hemelsche heerlykheid, dat hun beloofd was door hem, dien zy beleeden? Zo lang wy ons wys maaken, dat de poogingen, die wy doen, om eene reeds heevige drift nog meer aantevuuren, zeer edelaartige gevolgen zyn van een groot karakter; zo lang wy den vergiftigen zwarten poel van vertwyfeling open houden, ja dieper graven; zo lang wy meenen, dat wy de deugden der overleedenen geen recht kunnen doen, zonder eene verregaande misnoegdheid omtrent de schikkingen des Almagtigen: zo lang | |
[pagina 23]
| |
zal men zich, ter zyner pligts uitoefening, onbekwaam vinden. Ik heb, geduurende den loop mynes zeer stormagtigen levens, meenen te zien, dat God ons, ter verbetering onzer zedelykheid, zeer veele en zeer onderscheiden middelen aanbiedt. Deeze middelen zyn niet allen even edel, maar zy zyn allen even goed bereekend, naar onze onderscheiden vatbaarheden en zielsvermogens, zedelyke sterkte, en toestand. Hem, dien de edelste middelen genoegzaam zyn, is de zedelyk gezondste Mensch. Zou myn Vriend nu zo zwak, zo bedryveloos zyn kunnen, dat hy geene goede en uit den besten grond voortspruitende daad zoude kunnen verrichten, nu hy zich niet meer onder het waakzaam oog zyner Vriendin bevindt? geene goede daad tot eene Godsdienstige daad verhoogen? Zou myn gevoelige Vriend te rug gehouden moeten worden, door de gedagten: wat zal myne deugdzaame Geliefde daar van zeggen? en ook niet bekwaam zyn, om, uit eerbied voor den Alweetenden, die geen lust heeft aan den Zondaar, te doen het geen voor hem te doen is? Rechtvaardig des uwe uitspoorige droefheid niet, door die afteleiden uit uwen zucht, om altoos der deugd getrouw te blyven. Zou myn jonge Vriend, die reeds zo dikwyls getoond heeft, welke waardige denkbeelden hy van gewigtige zaaken voedt, zulke uiterlyke middelen behoeven, om zich tot den | |
[pagina 24]
| |
Eeuwigen opteheffen? Zou myn Vriend zyne deugd, het eenige, dat wy het onze kunnen noemen, om dat zy noodzaaklyk de vrucht van onzen vryen wil zyn moet, niet aan zyne eigen wel gevestigde beginzels verschuldigd zyn? Ik hoop, ik vertrouw, dat gy reeds bloost over deeze jeugdige exclamatien. Hebt gy echter, door eene berispelyke toegeeving, uwe zedelyke sterkte verzwakt; door de innerlykste kwellingen uw redeneerend vermogen als uit elkander gewerkt? Behoeft gy des eenige toevoegzels? Zoek die by my, by de Vriendin van uwe Lotje. Ik ben wel min gevoelig dan veelen, maar de zwakheden der Menschelyke natuur zyn my bekend. Ik ben medelydend, en schrik voor alle liefdelooze beöordeelingen. Vestig uw oog op de beminlyke jonge Dame, wier naam zelf u dierbaar is! Poog haar te verdienen, door edel te denken en te doen. Zorg om haarent' wil, voor uw leven, uwe gezondheid, uwe blymoedigheid. Wat er gebeure, gedraag u zo, dat zy altoos uwe Vriendin blyven kan, ook als zy de uwe niet wordt, door de tedere banden des Huwlyks. Zy zal nog eens weeten, door u weeten, wat uw hart om haar, en om Lotje geleeden heeft. Verrukt u dit zagte vertrouwlyk denkbeeld niet? Nog een woord, en dan eindig ik. Kunt gy de verscheurende smarten der droefheid niet ont- | |
[pagina 25]
| |
vlieden, dan in de verstrooijing? Moet een gezelschap van losbandigen, die u zelf tegenstaan, by u dat van een Engel opvolgen? Dit had ik van u nooit gedagt. Bedrieg u niet. Noch wyn, noch het spel, kunnen eenen Willem Leevend dien troost geeven, dien hy behoeft. Met sidderend medelyden, zie ik u aan den kant eener gevaarlyke steilte. Sta stil! zie eens, waar gy zyt. Weet gy, waar de volgende trede u brengen zal? Is bedwelmd zyn, - herstelling? Is ongevoeligheid - geneezing? Beantwoord my dit eens bedaard. Afleiding moet gy hebben: niets is u noodzaaklyker; maar gy moet die zoeken in het gezelschap van braave, kundige, niet zwaarmoedige Menschen. Gy moet veel lichaams beweeging hebben, veel te paard ryden, zeer geregeld leeven; gy hebt rust noodig. Gy hebt zo veel geleeden, dat gy door uw verbleekt, vermagerd gelaat, en ontkragt voorkomen, aandagt opwekt. Dit moet niet zyn; om duizend redenen moet dit niet zyn: uwe zuivere zeden zouden verdagt kunnen worden. Kom, myn Vriend, volg myn raad; neem eens een vast besluit, en volg het met uwen moed. Dan zult gy zo wel de achting als het medelyden behouden, van
Uwe Vriendin,
a. belcour. |
|