Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Historie van den heer Willem Leevend.Eerste briefGa naar voetnoot(*).
| |
Uitmuntende jonge dame!Wanneer gy deezen Brief zult leezen, dan zal deszelfs schryfster, zo als zy blymoedig hoopt en geeloovig vertrouwt, reeds in de eeuwige gewesten des vredes zyn aangekomen. Nu kan ik my niet langer vleijen, dat ik u nog eenmaal aan deeze zyde des grass zal omhelzen, en aan uwen boezem toebetrouwen, het geen ook voor u van belang worden kan; immers, waar toe ik my | |
[pagina 4]
| |
verpligt voele. Hoe vuurig hebbe ik wel eens gewenscht, met u te spreeken, zo als men alleen met eene tedergeliefde Vriendin kan spreeken, zo als gy met uwe waardige Vriendin Veldenaar spreekt. Dit geluk is my ontzegd: ik moet des de heldere oogenblikken, die my nog overig zyn, besteeden, om aan u te schryven. Gy hebt zeker meermaalen hooren spreeken van Lotje Roulin. - Ik ben Lotje Roulin. Thans bevind ik my in den Burgerstaat eenige graaden beneden u geplaatst; thans, zeg ik, want myne familie is de uwe gelyk in afkomst, en bezat eens zeer veel van die zeegeningen, die zich meermaal vleugelen maaken, en ook den deugdzaamen bezitter ontvlieden. Veele zyn de rampen, waar mede myn Vader, weinig geschikt om de waereld in haare slegtste leden te kennen, geworsteld heeft. Hy stierf, en myn Broeder heeft, door vlyt en eerlykheid, eene van verdriet weg kwynende Moeder brood bezorgd. Zy stierf, en liet my, vyftien jaar zynde, aan zyne bescherming over. Dien braaven Broeder eerbiedig en bemin ik als eenen Vader; ik bleef altoos by hem, en wy leefden van een eerlyk bestaan. De Eerwaardige Heer Heftig recommandeerde myns Broeders huis, onder anderen, ook by Mevrouw van Oldenburg. Zy nam hier kamers voor haaren Zoon; trouwens, dit is u bekend. Zyn gelukkig voorkomen, zyn goed gedrag, zyn aan- | |
[pagina 5]
| |
genaame ommegang, het genoegen, dat by vond in ons huisselyk leven, deeden hem welhaast veel meer als een lid der familie, dan wel als een Jongeling, die hier slegts kamers had, beschouwen. Ik leefde in die koele ongehechtheid aan alles, die niet oneigen is aan iemand, die niets aantreft, dat haar hart roert. Ik had eene Vriendin, zy had en verdiende al myne achting; maar myn hart was niet vervuld, en echter daar toe was het niet aangelegd. Gy kent den beminlyken Leevend! Ik kon hem niet leeren kennen, zonder hem te onderscheiden. Hy wierd myn Vriend. En ik hield my, maanden aan een, verzeekerd, dat hy niets meer voor my was. Ik was gerust in de onschuld myner bedoeling, in de zuiverheid myner verlangens. Ik geloofde, dat, indien ik hem liefhad, ik geheel andre gewaarwordingen moest hebben. Ik bedroog my: ik beminde. Dit zag ik te laat. Ik wierd het slagtoffer eener drift, die my te sterk wierd, en die ik zorgvuldig verborg. Ik sterf: eene langzaame, doch ongeneeslyke teering leidt my zagtjes ten grave: vóór ik myn twee- en- twintigste jaar zal bereikt hebben, word ik, hoogstwaarschynelyk, niet meer onder de leevenden gevonden. Immers, dit wagt, dit hoop, dit verlang ik. Groot zal zyne droefheid zyn. Gy, gy kent hem; wat behoef ik meer te zeggen? Hy, de tederste, de getrouwste zo wel, | |
[pagina 6]
| |
als de bemindste aller Vrienden; hy, zo dierbaar aan het hart van zyne Lotje. Zyne Lotje! ontrust u niet. Hy was nooit iets meer voor my, dan een Vriend; hy heeft my nooit bemind. Gy, uitmuntende jonge Dame! gy waart, gy blyft het eenig voorwerp zyner oprechte liefde. Gy zyt alleen de meestresse van zyn onschatbaar hart; alle zyne wenschen, zyne begeerten strekken zich tot u uit. Kon een verstandig Man immer een sterfelyk weezen aanbidden, u aanbidt hy! Op u zyn alle zyne uitzichten gevestigd. Daar uw Minnaar myn Vriend was, kunt gy u niet verwonderen, hoe ik aan deeze berichten gekomen ben. Myne vriendschap alleen was in staat, om hem van zyne onbeantwoorde liefde te troosten. Aan my betrouwde hy zyn verdriet. In myn hart zogt hy die bemoedigingen, die hy zo zeer behoefde. Met my sprak hy over uw karakter, over uwe beminlyke persoon, over uwe verdiensten. Met zyn edel gelaat, bloozend door liefde, ontroerd door mismoedigheid, op myne hand gebogen, zuchtte hy duizendmaal om u, klopte zyn gevoelig hart voor u. Myne traanen waren wel eens de stille getuigen van myn medelyden. Meermaal ging myne verwondering tot misnoegen omtrent u over, om dat gy hem niet beminde. Is uw hart niet voor een ander ingenoomen, waardeert gy zuivere getrouwe liefde, ô maak dan mynen Vriend, mynen Willem gelukkig! Hy, zo | |
[pagina 7]
| |
iemand, verdient uwe onderscheiding. Ik spreek niet van die voordeelen, die de Natuur hem gaf; zy moeten een oog, dat wél ziet, bekend zyn. Maar ik verzeeker u, dat zy naauwlyks verdienen genoemd te worden, als men van zyn schoon karakter spreekt. In zyn hart liggen de kiemen van allerlei deugden besloten; zy zyn gereed, om, by gunstige geleegenheid, zich allen te ontwikkelen, en tot eene groote volkomenheid optewassen. Hy heeft gebreken; maar het zyn, of overdreevene deugden, of dwalingen. Komt hy niet onder het zagt en verstandig bestier van eene, die hy bemint, dan kunnen zy hem eens zeer ongelukkig maaken; ook alleen door zyn berouw daar over. Hy is trotsch en ligt geraakt, opvliegend; hy is onbekwaam, om van een Man de minste belediging te dulden. Hy zal tot het spel kunnen verleid worden. Hy zal door vreemde begrippen verre kunnen afdryven. Zie daar, dit zoude een edelmoedig Vyand van hem kunnen zeggen. - Maar! hy is menschlievend, milddadig. Hy vergeeft volkomen. Hy doet zyn vyand recht. Hy leeft geschikt. Hy veracht alle losbandigheden. Mooglyk zou de Sex gevaarlyk voor hem kunnen worden, indien zyn hart hem niet in veiligheid stelde; indien zyn smaak niet te gezond, en zyne manier van denken niet te naauw gezet ware. De aangenaamheid zyner manieren, het verbindende van | |
[pagina 8]
| |
zynen ommegang, - maar myne zwakke hand kan hem geen recht doen. Hy, dit moet ik echter nog zeggen, hy is niet zo verzeekerd van ons allerheiligst geloof, dat hy niet min of meer tot twyflary overhelt; dit is zeeker, hy is een Jongeling, die denkt, die waarheid zoekt en bemint: zoude hy haar niet vinden? zeer zeeker! Mogt ik myne oogen sluiten in de stille gerustheid, dat gy hem zult troosten over den dood van zyne Lotje. Wie zal gelukkiger zyn, dan gy met uwen eigen Willem! Immers, indien uw hart vry is. Mooglyk zal de laster hem vervolgen; zal hy my in myn graf hooren smaaden. Weet alleen, dat ik zo onbesmet als onbeschroomd de eeuwigheid intreede. Geene liefde was immer sterker, noch zuiverder dan de myne voor hem. U beminde hy: kon hy struikelen? ..... Myne liefde voor hem wordt de oorzaak van mynen dood. Hy was voor my noodzaaklyk geworden: maar ik hebbe aan myne deugd vastgehouden; ik heb my getroost, dit leven te verliezen, en my zelf te bewaaren. Zoude ik voor u bloozen over deeze bekentenis? Neen! Gy kent hem, die my deeze neiging heeft ingeboezemd: ik ben, zo al niet gerechtvaardigd, immers te verschoonen! Vaarwel, uitmuntende Helder! Omhels uwe Vriendin Veldenaar, voor Lotje! .... Laat | |
[pagina 9]
| |
zy u voor my aan haar hart drukken; en als gy, arm in arm gestrengeld, eene stille traan over my stort, denk dan met een, hoe gelukkig dan reeds is
Uwe
c. roulin.
[Deeze na myne begraving adres te geeven.] |
|