| |
| |
| |
Voorreden voor het vyfde deel.
Zo lang men schryft om geleezen te worden, zo lang alle te leurstellingen ongevallig zyn, kan het niet uitblyven, of het, met de waarheid instemmend, Berigt: men leest uwe Schriften, moet by uitneemendheid vleijend zyn.
Indien men nu, by dit algemeen oogmerk, ook dit byzonder doel hebbe: ‘Onze jonge Lieden op eene aangenaame wys nuttig te zyn, en terwyl wy de tederste snaaren van hun hart aantokkelen, hunne rede niet te verwilderen, noch hunnen smaak te bederven;’ dan vergroot zo een Bericht ons geoorloofd vergenoegen. Dan wordt niet alleen onze Eigenliefde, maar onze Deugd, werkzaam óók ten besten van anderen, hoogst voldaan.
Het blyft wel eene grondwaarheid in de Zedenleer. ‘Die uit zuivere beginzels wéldoet, is gelukkig; ook als hy niet slaagt in zyn
| |
| |
oogmerk.’ Maar het bewoogen hart, kloppende van Menschen-liefde, heft zich evenwel veel ruimer op; wordt meer doortinteld met de fynste verrukking, als wy zien, dat wy in zulk een eerlyk oogmerk gelukkig slaagen.
‘willem leevend wordt algemeen geleezen, uwe Landgenooten ontfangen, met eene toeneemende graagte, de telkens uitkomende deelen; hoe spoedig ik dat Werk afdruk, nog is men ongeduldig.’ Dit Bericht, onsgegeeven door een Man, die best in staat is, om ons op dit stuk te zeggen zo als het is, vleit ons, en vuurt onzen ieveraan om wél te schryven.
Wy zelf vonden, op verscheiden plaatzen, willem by zyne zedelyke zuster saartje in de boekenkastjes onzer jonge lieden. men leest des onze werken. wy hebben echter nog meer grond tot vergenoegen; want, hoewel wy voornaamlyk voor onze vaderlandsche jeugd arbeiden, zo ondervinden wy wel eens, dat lieden van jaaren, wier gezond oordeel door tyd en opmerking eene behoorlyke vastheid gekreegen heeft, met saartje wel eens geen ongevallig uurtje doorpraaten. Eerwaardige Matroonen hebben het niet beneden zich
| |
| |
geächt, om met de bril op den neus saartje te leezen. in fatsoenlyke hollandsche huisgezinnen vonden wy meer dan eene groot-moeder, die deezen roman aan dogters en klein-dogters voorlazen. welgeschikte huisbedienden leezen, geduurende de gezellige winter-avonden, juffrouw saartje; en dat wel onder het maaken van goede aanmerkingen. ik ontken niet, dat wy die eer grootlyks kunnen verpligt zyn aan de eerzaame pieternelletje degelyk; doch dit doet er toe noch af; het Boek wordt geleezen.
Het kan sommigen vreemd toeschynen, het is echter de waarheid, dat geen klein getal der beste Geestlyken in zekere Provintie hebben voorgesteld, om burgerhart tot Pryzen aan de leerzaame Jeugd uittedeelen. De Schryvers van een zeer geächt Periodicq Werk, hebben zich verleedigd, om een Compendium (een Meesterstuk in zyn soort!) van het geheele Werk te geeven; en het schynt des, dat zelf de trek om te bedillen niet sterk genoeg by hun was, om onzen Roman van zyne onvolkomenste zyde te beschouwen. Naauwgezetten in den Lande, waarlyk vroome Menschen, moesten zo zeggen, dat zy meenden gesticht
| |
| |
te zyn door de Vriendinne styntje: en is onze goede blankaart niet de beminde Man? Wenschen alle degelyke Vrouwen hem niet tot Vriend? alle braave Meisjes hem niet tot Voogd?
Uit het onthaal, 't welk onze Roman geniet, kan men gerust zyn, dat men niet licentieus behoeft te schryven; zich niet behoeft te voegen by de ongeloovigen, of onbedagte bespotters van den heiligen Godsdienst; dat men zelf niet eens in 't Fransch behoeft te schryven, om in ons Vaderland, om zelf in de Hofplaats, (wat klinkt dat vreemd!) geleezen te worden; geleezen te worden óók door Menschen, die zich al mede van het gros poogen te onderscheiden door eene geheele Buitenlandsche Lectuur, en de uitstekendste onkunde hunner eigen taal. Dank hebbe des den goeden smaak, en vooräl het goede hart! Deeze waarheid, bevestigd door de ondervinding, spreidt over het karakter onzer jonge Lieden zulk een bevallig licht, dat ik my het genoegen moest geeven, om dit over burgerhart hier neder te stellen.
Onder het schryven deezer Voorreden valt my iets in, dat mooglyk nog al verdient om hier geplaatst te worden. De Leezer oordee- | |
| |
le: het is dit. Zou het ieverig, het nog vry algemeen uitvaaren tegen Romans, niet van zelf wegvallen, indien men, in een welverklaarden zin, goede Romans schreef? Wie zal, indien hy weet wat hy zegt, ontkennen, dat het vooröordeel tegen zulke Boeken maar te veel grond heeft? Indien men een tak van Studie maakte van het leezen deezer Schriften..... [Een tak van Studie? .... Ik begryp zelf wél, dat alle myne Leezers dit niet even wél zullen verstaan, ‘hoe, zal men zeggen, een tak van Studie!’ .....] Dan weet men, dat veele deezer Boeken weinig bereekend zyn, om het hart, of het verstand onzer jonge Lieden merkelyke diensten te doen. Ook de minst verwerpelyke hebben dit gebrek: zy roepen altoos veel te vroeg sluimerende driften op; want zy scherpen en verhitten de verbeelding; vormen kunstbehoeften; begunstigen eene weekheid, die, naar myn inzien, de schroomelykste vyandin der Deugd wordt, vermids zy het karakter zyne vastheid beneemt; ja, (mag ik my van deeze uitdrukking bedienen?) het grondformeerzel onzes weezens zelf oplost.
Aangestooken door deeze Schriften, verwarren onze onërvaarne, weinig oordeel be- | |
| |
zittende, (van anderen spreek ik niet,) jonge Lieden, eene zedelyke ziekelykheid, met een zeer gevoelig hart. Zy gelooven, dat men niet kan beminnen, zonder zwak te zyn; dat men de Liefde alles moet vergeeven. En wat noemen zy Liefde? Een smaak, een voorbydryvend behaagen; of wel eenige driftige aandoeningen, veel overëenkomende met koortshuiveringen. Moet men niet beeven voor zulke jonge Lieden? Over het verderfelyke deezer Schriften kan men oordeelen, naar gelang de wat al te treffende groupen in een zagt licht gehouden worden, eene bevalliger houding hebben, en een weinig met kieschheid omsluijerd zyn!....
Hy, die niet weet, dat er niets zo grilligs zy, 't welk niet wel eens in een menschlyk hoofd opdaagt, zal bezwaarlyk gelooven, dat men zich op iets gebrekkigs in ons zelf airs kan geeven; dat men zyn fatsoen thans al zo zeer aantoont, door te laboureeren aan zenuwziektens, als door de onkunde van onze eige taal. Wanneer ik dit zo eens by my zelf overdenk, zeg ik: ‘wel, wat moet er evenwel eene verbaazende verwrikking in het oorspronklyk welgemaakt Menschen verstand zyn voorgevallen! zich airs te geeven op
| |
| |
domheid, op ziektens! 't Is my toch wat heel vreemd.’
Het getal der Fransche Romans is groot, maar het wordt als nul, vergeleeken by de Engelsche. Men zou hier uit kunnen besluiten, dat de fatsoenlyke Lieden, (dit doch zyn de waare Leezers deezer Werken,) veel meer in Engeland dan wel in Vrankryk leezen. Men zou de reden daar van kunnen vinden, in het langduuriger Buitenverblyf der Engelschen, in welken tyd men toch verstooken is van de vermaaken en uitspanningen, die het vernuft, de behendigheid, en de armoede in de Hoofdsteden voor ryke, ledige Grooten uitvinden, en oefenen; en mooglyk juist vonnissen.
Alle Romans, of verhaalen, die men met den naam van Zedelyke onderscheidt, hebben geen even onbetwistbaar recht op dien naam. Men speelt in onze dagen al vry stout met de woorden Moreel, Philosophiesch, Sentimenteel. Ik ben wel eens verwonderd, dat er niet eens iemand, niet misdeeld van aartig vernuft, onder ons opstaat, die eene geheele nieuwe uitgaaf bezorgt van de schoone Historie der vier Heemschkinderen; en op den titel zette: Zedelyke, ten minsten Sentimenteele Roman. Dit Sentimenteele zou zeer wel te ontschuldigen
| |
| |
zyn. Ik behoef my, om dat te staaven, maar te bepaalen by de treffende aanspraak van den jongsten Vorst, toen hy van zyn geliefd Rosbeijert asscheid nam. Welk een goed Meester is hy! Hy kuscht het paerd, onder het storten van veele traanen, vaarwel; bedankt het, wenscht het alles goeds, en bestraft zynen Broeder, om dat hy het zoete dier zo een slag voor den kop gaf. Men zal niet veel zulke trekken van het Sentimenteele in de Romans, met dien naam versierd, aantreffen; en nergens zo eene beweeglyke aanspraak; immers niet buiten sterns Journey, en byzonder in het Hoofddeel: The Man and his Ass.
Overäl schuldige oogmerken te zoeken, is myne zaak niet: veel liever zeg ik van de meeste deezer Schryvers! Hoe zullen zy goed doen, die geleerd hebben kwaad te doen? - Hoe zullen zy, die ongeregeld denken, en verkeerd zyn opgevoed, - Zedelyke Romans schryven?
Laaten wy liever gelooven, dat deeze Schryvers onkundig, niet dat zy ondeugend zyn: dit liefdryk oordeel doet niets af ten voordeele deezer schadelyke Schriften. Het komt my al te afgryslyk voor, dat veelen in staat zyn, em het hart onzer jonge Lieden dus in den eer- | |
| |
sten aanleg te vergiftigen. Ik word nog meer in deeze gedagten versterkt, als ik zie, dat het grootste getal deezer Schryvers jong zyn, en veel meer schryven onder de Dictatuur van het verzwakt zedelyk gevoel, dan onder de inspraak van het gezond oordeel. Wat kan er echter veel zedelyks zyn in zulke Boeken? Behelzen zy niet, Brieven, gewisseld tusschen verliefden? Gewisseld over zaaken, daar op betrekkelyk? Verliefden, die, of ter goedertrouw doolden, of, in weerwil hunner goede beginzels, afwyken van het betaamlyke, het voorzichtige?
Zulke Schriften ziende, zeg ik wel eens by my zelf: zedelyke verhaalen!.. ‘en men geeft my een heureusement, le mari sylphe, alcibiade, les quatre flacons.’ de nederlandsche leezer kent, uit eene deerlyke vertaaling, de zedelyke verhaalen van marmontel; daar zyn deeze opgenoemde te vinden. en wie houdt echter marmontel voor een Schryver, dien onze jonge Lieden niet moesten leezen?
Maar wat hebbe men te denken van eenen crebillon? Heeft hy de zeldzaame gaaf, om bekoorlyk te kunnen schilderen, niet op de schandelykste wys misbruikt?.... Men
| |
| |
moet den Engelschen het recht doen van te zeggen, dat zy maar weinig versmaadlyke Romans hebben. Maar als men weet, dat ook Ladys du Ton niets dan Fransche Boeken leezen; (wyl het ook by dat Philosophisch Volk een kenmerk van geboorte is, Fransche lectuur te hebben, Fransche airtjes te zingen, en met Vapeurs geplaagd te zyn;) dan zullen wy ons door dien zweem van braafheid niet laaten verleiden. Zeer goede nuttige Romans hebben de Engelschen aan myne Sex te danken. Ik verëer den ontsterfelyken richardson zonder maate; maar meen echter, dat eene julia mandeville een zo heerlyk miniatuur zy, als zyne clarissa een onvergelykelyk historiestuk! - een woord over clarissa! is het niet een weinig verdrietig, dat deeze groote man sommige tooneelen zo verbaasd sterk heeft doen uitkomen? dat hy niet den sluier der schaamte een weinig dieper oversommige al te schoone voorwerpen gehaald heeft? laat het karakter van lovelace overdreeven zyn; - niet in de natuur bestaan, - clarissa blyft een werk voor de eeuwigheid geschreeven! hy zelf kon maar ééne clarissa schryven, en wie zal zich by eenen richardson durven vergelyken. Is zyn
| |
| |
grandison, vraag ik, het werk van dien zelfden man? schreef hy grandison na clarisa, en nog in de kragt van zyn leven! ik vraag dit, ofschoon ik zeer wél zie, dat de ordonnantie ryk, de charlotte bekoorlyk; de italiaansche familie in de groote manier geschilderd is; en dat, hoe diep ik ook getroffen ben, door de edele clementina, door haare uitmuntende moeder, door haaren jeronimo.
De Romans van fielding zyn origineel: ik bewonder het penseel van den meester; maar denk, dat tommy even beminlyk zou kunnen zyn, met wat minder gebreeken. ja dat, al ware zyne boere vryster, als ook de ergelyke my lady belasis, niet ten tooneele gevoerd, hy echter nog genoeg met blifild zoude gecontrasteerd hebben. ik beschouw den heer fielding als een man, die veel waereld-kennis bezat, en den mensch van zyne laage, verachtelyke zyde, al zeer naby moet gekend hebben. of men dit zelfde niet kan zeggen van den schryver der tristram, die zich, schynt het, rabelais ten voorbeeld gesteld heeft, laat ik andren beslissen: wat is schooner dan zyne schoone plaatzen? maar.....
| |
| |
De Duitschers zyn thans onvermoeid bezig in het beärbeiden van Romans. Zonder alleen den agathon van den grooten wieland uit; en men noeme dit boek vry het meesterstuk van eene uitmuntende genie; men zal, zo men de lectuur der jonge lieden bestuurt, agathon, zo weinig als diogenes van synope, hen in handen geeven; zonder, zeg ik, dit Boek uit, en men zal my toestaan, dat zy in dit vak der Letterkunde nog niet gelukkig geslaagd zyn.
Vermids het maar niet te ontkennen zy, dat de zweedsche gravin door den eerwaardigen gellert geschreeven is; dan moet hy dat armzalig stuk gemaakt hebben in dien tyd, dat hy blyspelen opstelde, die men ook niet al geeuwend uit kan leezen: wilde ik hier de savante spelen, ik zou kunnen zeggen: plaatst dit boek, en zyne overheerlyke academische lessen, op de lyst der incommensurable grootheden; want ik voor my bevat naauwlyks grooter afstand. onverklaarbaar blyft het ook, dat de schryver der brieven ter verbetering van het menschelyk hart, lang na dit schoone werk, ons eenen karel ferdiner geeven konde. om van siegward, willem edel- | |
| |
wald, hans komt door zyn domheid voort, burgheim, en nog een douzyn van dit slag van romans niet te spreeken, zal ik nog een paar woorden zeggen over sophias reizen van memel naar saxen.
Het Plan van dit overgroote Werk (myne Hoogduitsche uitgaaf beloopt zes zwaare Octavo's, waar van ieder over de duizend wel digt in een gedrukte bladzyden beslaat,) is gering, en geheel onwaarschynlyk; het stuk zelf slegt met elkander verbonden: dit beken ik; maar ik meen echter, dat dit Werk opgevuld is met de schoonste, de heerlykste, de oorsprongelykste gedagten: men kan zich naauwlyks in eene omstandigheid plaatzen, of men vind er iets nuttigs in dit Boek over aangeteekend. Ik zie hier schoone, dat is, weluitgewerkte karakters. Hoe of echter veele Menschen over de karakters oordeelen, blykt hier uit, dat men onzen blankaart met puff vergeleeken heeft; en, heeft hy wel meer familie-trekken van kaptein cornelis puff, als van den luitenant tobias shandy, ons familiaarder bekend met den naam van oom toby?
Hoe kan het zyn, dat de kundige Professor hermes het onbestaanbaare niet gezien (of
| |
| |
vermyd) heeft, dat er ligt in de Weduwe W. toe te staan, een zeer schoon, jong, trotsch, coquet Meisje, een reis door een vyandelyk land te laaten doen; tusschen Legers door, alleen met het oogmerk, om eenige papieren aan eene onwaardige Dogter, die men niet eens meer wist, of wel meer leefde, te gaan brengen; dat zy aan zo een Meisje toelaat, die reis te doen onder het geleide van een knaap, die zich zonder eenig bewys uitgeeft voor sophias broeder? van de afschuwlyke mevrouw malgre, en haar ysselyk einde, zwyg ik met oogmerk. vrouw jansen, de predikanten ribesal, en radegast, en vooräl de eerlyke puff zyn voortreffelyke karakters; de historie van domine gros leezenswaardig en zeer leerzaam. Eene bedenking hebbe ik; zy is deeze: zou men onze Leezers niet eenen aangenaamen dienst gedaan hebben, zo men niet het geheele Werk vertaald had, maar er eenige stukken uitgeligt, en die vertaald had uitgegeeven met deezen Titel: Fragmenten uit Sophias Reizen van Memel naar Saxen.
Langs welk eenen vrolyken weg zoude men jonge Lieden tot het waar geluk opleiden, zo onze Zede-Schryvers zich van twee uitersten
| |
| |
wisten te wagten; uitersten, even zorgelyk; niet even verachtelyk. Dit wilde ik zeggen: Veelen deezer Schryvers verhoogen den Mensch tot eene volkomenheid, hier onbereikbaar. Veelen stooten hem in den keten der weezens zo diep ter neder, dat snoodheid en onreinheid maar zelden dermaate kunnen woeden. Wie is bekwaam, om de eerste voorbeelden te volgen? Wie is er des verpligt toe? De laatsten staan in geen verband meer met ons; zy zyn niet uit ons; alles is daar vreemd.
My vroeg gewend hebbende, om het geheele Menschdom als één Huisgezin, als kinderen van éénen Vader te beschouwen, kan het niet uitblyven, of het bedroeft my, zo dikwyls ik zie, dat er Schryvers zyn, die een wreed vermaak vinden, in hunne Natuurgenooten bespottelyk, of verachtlyk aftebeelden; die ons altoos van laage, verfoeilyke, en in ons zelf uitloopende roerzels verdenken, ook als wy wéldoen; Schryvers, die altoos met roet en gal schilderen, en die nooit groot zyn, dan als zy monsters af beelden; of wanneer zy, met het penseel van hogart, zwakheden en gebreken ten toon zetten. Is het wel verantwoordelyk, de Menschelyke Natuur van buitenspoorigheden te beschuldigen, waar aan alleen sommigen schuldig zyn?
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
Welk een bitter vernuft is dat van swift, en evenwel zyn karakter was zo gebrekkig, als zyn humeur onverdraaglyk? mag de gehoonde menschheid hem niet toeroepen: en gy ook, swift?
Wie betwist aan montagne veel vernuft, menschen-kennis, en oorspronkelykheid? maar kan men altoos, zonder schaamte of walging, leezen het geen hy schryft? men zou van hem kunnen zeggen, het geen quinctilianus van eenen Beeldhouwer zeide: meer gelykend dan fraai.
De maximes van den hertog de rochefaucauld zyn met kragt en beknoptheid geschreeven; maar wie hoonde ooit stouter de menschelyke natuur? wie stelde haar ooit in een ongunstiger licht? die zyne maximes kent, zal het my niet betwisten. maar, wanneer men zich herinnert, dat er in de schriften van een bekwaam man altoos iets van zyne levensömstandigheden doorstraalt, dan zal men ook in die maximes den misnoegden Hoveling ontdekken; en beter overeen kunnen brengen, wat hy op verscheiden plaatzen zegt. Ware hy de begunstigde Hoveling gebleeven, dan zou hy alle Menschelyke deugden niet uit onreine bronnen hebben afgeleid;
| |
| |
hy zou den Mensch niet verbeest, noch de Rede uitgemaakt hebben voor de slavin onzer driften.
Men moet zeer onaandagtig leezen, om my te betwisten, dat dees edle Schryver aan zyne drift, om kort en puntspreukig te schryven, niet meermaal waarheid en juistheid opöffert; ja zich zelf tegenspreekt. Een voorbeeld! hy zegt:
‘Het geluk, het genoegen bestaat in den smaak, niet in de zaak zelf: het is door het genot van iets, dat men verkiest, dat men gelukkig wordt; niet door het bezit van iets, 't welk een ander méér behaagt.’
Vervolgens toont hy, hoe groot het vermogen der Inbeelding is op ons geluk. Maar hoe stemt dit met deeze stelling:
‘Wy zyn nooit zo gelukkig, of ook zo ongelukkig als wy ons verbeelden te zyn.’
Zo dit zich zelf niet tegenspreekt, weet ik niet wat redeneeren is. Men heeft la bruyere verongelykt, als men over hem hetzelfde vonnis streek als over den hertog. zyne caracteres zyn met eene vaste hand, en met de grootste juistheid geteekend. en met dit al, ik geloof niet, dat my het karacter van menalkas overdreeven voorkomt, om
| |
| |
dat ik eene Nederlandsche Vrouw ben, maar om dat het in de Natuur niet bestaan kan. Anders heb ik het genoegen, om op dit punt juist zo te denken, als de vernuftige Heer feith, wiens brieven my, daar zo op 't oogenblik, bezorgt worden; met een vou gelegt by de passage, waar in hy over onze burgerhart spreekt. la bruyere houde ik voor zo een waar groot Man, dat ik met genoegen my zoude verleedigen, om eens eene geheel nieuwe Vertaaling van zyn Werk te geeven, met agterlaating van noodelooze Byvoegzels, en kwaadaartige Toepassingen op Menschen, die niet buiten Vrankryk bekend waren, en nu reeds lang vergeeten zyn. Hy is volmaakt overtuigd van den Christelyken Godsdienst; altoos is hy zyn eerbiediger. Ja, zelf in zyne wellustige eeuw weigerde hy, met den moed van een eerlyk Man, der lichtvaardigheid de minste hulde te doen.
St. evremond is een babbelaar, die over alles praat, en nooit iets nieuws of van belang zegt: zo het zyn doel ware den versmaadelyken petronius te volgen; dan heeft hy geslaagt.
Zonder der Menschelyke Natuur complimenten te makken, hielden wy in 't oog: niets o- | |
| |
verdreeven. Dit kan ons van niemand ontlegd worden, die in 't oog houdt, hoe ieder karakter werkt, en moet werken, in die of deeze bepaalde omstandigheid. Over de grensscheiding tusschen het Romanesque en het Natuurlyke handelen wy in het werk opzettelyk: daar kan de Lezer te regt raaken: myne Voorreden zou eene verhandeling moeten worden, indien ik dit verder wilde uitwerken.
Of men onzen Vaderlandschen Roman, bereekend voor onze zeden, gewoonten en manier van denken, zal naarvolgen, weeten wy niet. Mooglyk. Indien wy de plaats, die wy nu hebben, moeten inruimen aan veel beter Schryvers in dit vak, 't zal ons waarlyk lief zyn. Zo véél belang neemen wy wél in de zaak der deugd, der goede zeeden, des nuttigen vermaaks, om hulde te doen ieder, die ons in deezen gelukkig overtreft. Dan zal ik tegen myne byzondere Vrienden zeggen, het geen ik voor eenige jaaren tegen iemand over myn Clavierspeelen zeide; die my vroeg, waarom ik nooit meer speelde: ‘Ik speelde zo taamlyk goed: ik hoorde * * * speelen! Ik was niets meer. Maar er was nog wel wat op. Ik verkoos het aandoenlyk vermaak van Hemelsch te hooren speelen, boven den ma- | |
| |
geren lof van vry wel voor de Muziek geschikt te zyn.’ Wie is de grootste in dit geval: zy, die haare minderheid, en dat in eene hart-geliefde kunst, ongeveinst belydt, of zy, die het overheerlykste speelt? Wordt men dan niet, van eene daaglyksche Clavier-Speelster, verhoogd tot den rang van eene hupsche Vrouw? Ik sluit met dit coupletje, waar in zo veel waarheid is:
Plein d'esprit, doux & sociable,
Ce n'est pas asséz, croyez moi:
c'Est pour autrui, qu'on est aimable;
Mais il faut être heureux pour soi.
E. Bekker, weduwe wolff.
amsteldam,
den 5 February mdcclxxxv.
|
|