Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Lieve zuster!Lotje is dood, en zou er nu eenige ramp zyn kunnen, die my kon doen vreezen? Die alles verliest! ... Niets doet my meer aan. Laat de Nyd my lasteren; laat men myne begrippen zwart maaken, myne zeden bevlekken, myn fortuin breken; laat van Oldenburg my onbeschoft schryven; laat myne Moeder zelf haaren Willem zonder onderzoek verdenken, hem onvriendlyk behandelen: o dit alles heb ik met andren meer of min gemeen; en de tyd herstelt alles. Maar de dood van myne Lotje, de oorzaak, de omstandigheden, de gevolgen! Ik denk aan geen Heftig, aan geen van Oldenburg - nergens aan. Ja, het misnoegen myner waarde Moeder ligt verslonden in het onuitdruklyk treurig nadenken over myne Lotje. ô Myne Lotje! Gy alleen gaaft kragt aan myne reden, gewigt aan mynen wil! Zoude ik my niet schamen, indien ik een eenige zucht slaakte om het verdriet, 't welk men my aandoet? Neen! dit hart kan alleen om u zuchten, om u, o gy zalige! | |
[pagina 286]
| |
Waarde Zuster, laat het denkbeeld, dat gy haar gezien hebt, uwe belooning zyn; want ik heb naauwlyks het vermogen om u te kunnen bedanken! En ik zou Lotje bedorven, bedroogen hebben! Kan ik zulke verwyten dulden? Evenwel: Ben ik de oorzaak dan niet van haaren dood? Ja! Dat ben ik. Doch dit is wartaal voor u. Dit geheim zal de kwaadaartigheid nooit uitvinden. De vriendschap zelf zoude niet in staat zyn, my dit geheim aftevleijen. Neen, lieve Zuster, ik verlaat Leiden niet! In deeze Stad, in dit Huis, in deeze Kamer moet ik woonen. Aan haare tafel, op haaren stoel zal ik my bekwaam maaken tot myn Beroep. Zo zal ik myne vyanden overwinnen. Myne Lotje te bestudeeren, wat is dat anders dan den Godsdienst bestudeeren? Is zy niet in den Hemel? Heeft zy hier niet geleeden? Wankelde haar vertrouwen in het uur des doods? Zag zy my niet aan, met een naar haare ontslaaking verlangend oog? Is de Leer des Christelyken Godsdienst ook iets anders dan lyden, vertrouwen, liefhebben en hoopen? Ik zoude in de Medicynen studeeren! En waarom? Weet ik niet by eene smartelyke ervaarnis, dat geene Geneeskunde eene teder geliefde in de armen haars Vriends kan te rug brengen? Van die waarheid ben ik zo wel overtuigd, dat zy voortaan al de genoegens, die nog op my mogten wagten, verydelen zal..... Genoegens? Zeide ik dat? | |
[pagina 287]
| |
Ja, dat is weer eene dier harssenbeelden, waarmede het hulpsmeekend hart zich zo lang vleit, tot het onder zyn lot bezwykt. Myne Vriendin is dood: - alles is weg.
In de Rechtsgeleerdheid studeeren! Ik? Wel, neem ik dan ooit weer belang in de nietige twistgedingen der onbedagte menigte? Kan my eene waereld intresseeren, waar uit myne Lotje geweeken is? - Negotie? Is myn hoofd daar toe geschikt? Zoude ik kunnen beantwoorden aan de billyke verwagtingen van uwen waarden Man, mynen lieven Broeder? Zoude ik ook geduurig de speelbal van andren worden? Van het eene uiterste tot het andere overgaan? ô Zo is myn moed nog niet uitgetrapt! Verliet ik de Academie, hoe spoedig zou men my nageeven, dat ik, om slegte sentimenten, en een los leven, weggezonden ware! want wat is te zot of te boos, als het maar kan dienen om my te hoonen? Zou my de dood myner Lotje niet geweeten worden, en my niet nagaan, dat men my Leiden had doen verlaaten? Ik zal myn tyd uitstudeeren, en indien ik bevind, dat ik niet stem met het welverklaard systema der publique Kerk, dan zal ik zeer zeker geen Judas dier zaak worden. Vertrouw dit van my; maar dit kwaadaartig genoegen zal van Oldenburg nooit smaaken, dat ik van plan verander. Ik bid, | |
[pagina 288]
| |
myne lieve Zuster, bekommer u niet over my. Ik zal alles beproeven, om myne ziel boven deezen ramp optebeuren. Ik heb zeer veel te doen; en Brieven te beantwoorden, waar by myne eere belang kan hebben, doch die ik byna ongeleezen heb neergelegd. Waarom schryft uw Man nooit eens aan my? Haat hy my? wyt hy my Lotjes dood? Ja, zy zoude nog leeven, indien zy my, ongelukkige, niet gekend had. Is die waardige Juffrouw de Vry reeds zo hoog bejaard? Dan komt zy welhaast by myne Lotje...... Zou zy die jeugdige Engel niet kennen? Schuldig voor de waereld, voor my zelf, niet voor den Hemel, niet voor haar: ô myn hart, myn gebrooken hart! Bemin Moeder voor ons beiden: myn hart is verlamt... spreek niet over Lotje! Niemand moet over haar spreeken. En zy was echter maar myne Vriendin. De waereld spreekt immers van maar vriendschap. Kan zo eene waereld bezeffen, wat ik lyde? Ik ben zeer ongesteld. Ik kan niet eens besluiten, om deezen nog eens over te leezen; hy moet dan zo weg. Wat kost het my, om zo veel te schryven! ô Myn gloeijend, myn kloppend hoofd. Laat Mama my geld weigeren; ik wyt het haar niet; en zou ik nu iets meer behoeven? Vaarwel, myne lieve Zuster! Bemin onze Moeder, en wees gelukkiger dan
Uw Broederlyke Vriend,
w. leevend. |
|