Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Myn heer, neef Abraham Ryzig!Gy kunt wel denken, dat ik reden moet hebben om aan u te schryven, om dat ik anders zoo vry niet zyn zoude, daar gy een groot Heer zyt, en een styl van de Beurs; en zo kostelyk schryft, dat onze Schoolmeester getuigt, dat men zou zeggen, dat hy u geleerd moet hebben: daar wy, Vrouwen, zo maar wat haanenpooten en menschenbeenen maaken, en al bly toe zyn, als 'er een mensch maar uitkan; zo dat, Neef, gy kunt wel denken, dat ik geen koopmans styl schryf. Uw Vrouw en ik schryven en vryven genoeg, en zy kan ook wel uit myn hand; maar zy moet niets van deezen weeten, om den staat, waarin zy nu is, Neef. Nu althans, ik heb dan een brief van Juffrouw Heftig, en die schyft my, dat de Juffrouw, daar uw Broeder by inwoont, overleeden is; en dat die by hem in de kraam moest, en van hartzeer gestorven is. Maar lees haar brief zelf; ik heb thans geen tyd; (nu, wanneer heb ik ook tyd!) Want jen Oom is thans zwaar verkouwen, en, zo als de Mans zyn, zoo knorrig, en pierig, | |
[pagina 267]
| |
om dat hy nu ten anker moet leggen, en niet naar de Texelsche lyst kan gaan kyken, of naar de Boterton franken, dat myn hoofd 'er van omloopt; dan wil hy bier, dan koffy, dan azyn met suiker en water, dan zoete, dan karnemelk, en 't is alles, neem maar weg. Nu, dat overgeslagen; de Man heeft het, laat hy 't hebben; daarvan niet. Dan is hy op, dan van het bed, dan op de rustbank; alle stoelen zyn kapstokken; nu lag hy op kussens in myn Pronkkamer, en ik moest alles rakken. Nu, ik mag met u ook zo niet over het huishouwen praaten; maar ik ben dat zo gewoon met Nigt. Daar ik maar op komen wij, is, dat 'er maar een bedroefde boel met uw Zwager is; en uw Vrouw moet 'er niet van weeten, om haar staat, Neef; en zy is met Willem koek en ei, scheering en inslag. Juffrouw Heftig is een braave Vrouw, maar zy kan niet zwygen, en als uw Vrouw het hoort.... Was de Kaptein wél, ik ging eens naar de Heerengragt, boven Gerrit boven al. Ik liet er tegen den mynen zo iet van merken, maar ik kreeg de volle laag. Het was maar: Wat heb ik met dat Wyvengebabbel te doen? Juffrouw Heftig, (zei hy) is een rechte praatmoer, die altyd wat nieuws weet, en zelden wat goeds; een Vrouwenkrant, (zei hy,) en die Juffrouw, (zei hy zo,) kan wel gestorven zyn, al is Willem zo eerlyk als haar Man durft te danken. En (zei hy zo,) | |
[pagina 268]
| |
dat babbelen brengt landen en steden aan malkaar; lees liever in myn boekje, (zei hy,) over den duivel, en dat er geen duivels zyn, als een; en die kan zo veel kwaad niet doen; een is geen. Ja, Neef, dat boekje, dat boekje! en nog wel van een Luterschen Predikant! En ik wierd ook haastig, en ik zei: Wel kind, je behoeft my daar om zoo een bakkes niet te geeven. Kan ik helpen, dat ik zo een brief kryg? Jy belet my genoeg, om in het Woord te leezen; zagt dat een mensch, die altyd wurmt en slooft in zyn huishouwing, eens een brief van een Dominee's Vrouw krygt: daar kan ik nog wat van leeren. En (zei ik zo,) als jy als een braaf Oom deed, dan moest jy allang eens naar Leyen gegaan zyn, om te zien, hoe of het zat; maar die Texelsche lyst! wel, hoe zal je het stellen in jen kist, als jy de Texelsche Lyst niet kunt gaan leezen. Daar had men toen het gooijen in de glaazen. Wat weerga, Wyf, (zei hy,) ben je nou heel- en- al mal? Zou ik naar Leyen gaan, om my van een snees aanstaande Ziekentroosters te laaten uitlachen? Wel, dan doe ik nog liever een Oost-Indies reisje; en als je my zo aan den kop legt te gonzen, ga ik nog; het scheelt my zo veel niet eens. Als gy nog een kies krygt; ga jy zelf naar Leyen, kraam maar op, je bent tog zoo voor de bezorging. Ja, ik heb Salomons wysheid en Jobs geduld noodig, met dat portret. Hoor, Neef, laaten wy aan uw Vrouw zeg- | |
[pagina 269]
| |
gen, dat die Juffrouw aan de Teering gestorven is, om dat Nigt in dien staat is. Ik heb veel achting voor uw Schoonmoeder; en ik wou wel om een lid van myn pink, dat ik zo veel wist; maar ik kan met myn domme herssenverstand tog wel begrypen, dat Willem by haar moest gebleeven zyn, en niet gaan logeeren by zo een zoet Meisje! Hoe zeit Vader Cats? vuur en stroo dient niet alzo. Geleegenheid maakt geneegenheid. Willem zal het zoo kwaad niet gemeend hebben. Nu, 't is met myn zin nooit geweest, dat myn Jongen in zyn plaats kwam. Ik ben bly, dat ik 'er niet voor verantwoorden zal; want iemand, zo als ik, die zo altyd in het Waereldsche slooft en draast, zal nog genoeg te doen vinden. En onze Gerrit is de man; hy het den mynen verleid, en met leugens opgehouden; want jen Oom is romtom braaf, dat weet ik. Pas tog op Nigt, en laat zy met dat vogtig weer niet uitloopen, en niet veel zout en zuur gebruiken, want zout en zuur krenkt de natuur. Myn Man wil geen Doctor hebben, maar zyn eigen dood sterven; en daar heeft hy zo veel ongelyk niet in. Ik heb hem, met mooi praaten, Roomsche pillen ingegeeven, die onze Nies de schoonmaakster voor de tandpyn verordineerd zyn, en zy zullen wel goed voor de verkouwnis zyn; want ik geloof, dat wy allen uit één doos gelapt worden. In myn jeugd toen wist men zo van | |
[pagina 270]
| |
geen Doctors, Neef; en toen was er een Chirurgyn, zekere Meester Hulleman, en dan zei myn Moeder altyd: kom, kom, ik zalje wel geneezen uit Hullemans pot. Onze Schoolmeester zal het opschrift schryven, en die kan je een moord betrouwen. Jen Vrouw moet 'er niet agter komen. Nu, Neef, hoe zit het? Moet ik haast myn schoenen gereed zetten? Het eerste kind komt als het wil, zeit het spreekwoord; en de anderen moeten den tyd afwagten. Nu, schryf my tog eens over Willem; het zal uit myn mond niet gaan: de eer der familie neem ik heel heel hoog. Ik ben
Uwe Dienaresse en Tante.
m. de harde! |
|