Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 248]
| |
Myne tederbeminde vriendin!Ik verzuim geen oogenblik, om u te berichten, welk eenen uitslag myne pooging, om u dienst te doen, gehad heeft. Lees eerst myn Brief aan Leevend, lees dan zyn antwoord. Oordeel zelf: ik durf niet. Myne Ouders meenen, dat hy zeer te beschuldigen zy; myn Vader heeft my verzogt, my verder niet te bemoeijen met iemand, die in staat is omtrent eene Juffrouw Roulin dus te handelen. Myne Moeder is nog ongeneegen om te gelooven, dat zulk een edel open eerlyk gelaat het masker zoude kunnen zyn van zulk een slegt hart. Dat zyn schoon verstand niet in volle bedaardheid is, blykt uit zynen Brief aan my. Hy is in de hoogste geestvervoering, naby razerny grenzende, geschreeven. Onze vrees, dat er gevolgen van zouden oyerig zyn, is dan echter noodeloos geweest; en het ongelukkig zwak Meisje is aan hartzeer gestorven. Ik weerhoude my, om van zulk een haatlyk onderwerp meer te schryven; en geloof ook niet, dat het mooglyk zyn kan, dat by u nog eenige geneegenheid voor | |
[pagina 249]
| |
hem zoude kunnen overig blyven: wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Nu ben ik zeer blyde, dat gy Renting buiten de geheele zaak gehouden hebt. Ik zou, dunkt my, niet gaarn zien, dat hy reden had om te vermoeden, waar aan hy een geluk, dat ik hem zo hartlyk toewensch, te danken hebbe. Voor het overige kan ik met myne eigen Chrisje niet verscheelen, over de onbereekendheid, die veelen hebben, om door het edele, het schoone, het eenvoudig natuurlyke geroerd te worden, zo zeer ten minsten, als de Muziek van Bach, eene Schildery van Rubbens, of eenige fragmenten uit Klopstoks Messias ons treffen. Ik voor my haal er deeze vermaaning uit: Bespot niemand, die door de Natuur minder in staat gesteld is, om zo veel te kunnen genieten; om dat hunne orgaanen mooglyk niet zo keurig bewerkt zyn. En hier in vind ik ook het denkbeeld, zo dierbaar aan myn hart, bevestigd, dat myne natuurgenooten meer zwak en onvolkomen zyn, dan wel listig, valsch, en opzettelyk afgunstig. Wat is het verrukkelyk, als wy zien, dat onze geliefdste gevoelens zo volkomen in den boezem der eenige Vriendin gevestigd zyn! Deeze overeenstemming leidt zeer natuurlyk op tot de hoogst mogelyke vriendschap. Hoe aandoenlyk schoon zyt gy in myne oogen, als ik u beschouw, geheel bezield met zulke waardige gevoelens! Hy, | |
[pagina 250]
| |
die met kleinachting op zulken neder ziet, die zeker beneden hem in dit opzicht geplaatst zyn, moge de taal van Salomon ook wel op zich toepassen: die den armen veracht, smaadt deszelfs Maaker. Alles komt daar maar op aan, of men het beste gebruik maakt van het geen ons is toebetrouwd, waarin dan ook de toebetrouwde goederen bestaan. Doet men dit; is men zo nuttig als men kan; dan moet men ook maar indagtig blyven, dat alle uitmuntende karakters die uitmuntendheden niet bezitten, dan onder de conditie, om eene groote schatting te betaalen. Wat kan het veel scheelen, wie de ontfangers zyn, als wy maar een toereikend fonds hebben? De volgende gedagten vielen my daar in, en het is eene der aangenaamste voorrechten eener vertrouwelyke Briefwisseling, dat men alles wat, en zo als men denkt, de beminde Vriendin kan mededeelen. Liefde tot God, onzen Naasten, ons zelven is de geest van Jezus Godsdienst: dit is eene niet te ontkennen waarheid: maar kan die liefde nu by mooglykheid wel anders bestaan, dan in die uitgebreide werkzaame zucht, om allen, die ons omringen, op de duurzaamste en volkomenste wys gelukkig te maaken? Ik beken, dat veelen dit zedelyk beginzel onderdrukken, dat zy hun eigen hart zo verkouden, zo inkrimpen, dat het maar weinig deel meer kan neemen aan gelukken, die | |
[pagina 251]
| |
niet in hunnen byzonderen kring vallen. Is in die naauwhartigheid ook de bron niet te zoeken, waardoor men naauwlyks deel neemt in dat heir van rampen, dat op ons als Stervelingen woedt! Schuilt daar ook de oorzaak niet, waarom men een taamlyk gedeelte van moed en eerlykheid dient te bezitten, zal men het waagen iets ter verschooning intebrengen voor de verleide onschuld, voor den door sterke driften vervoerden en daar door verdwaalden Jongeling? Wordt men niet doorgaans verdagt van gevoelens, die niet verbaasd ver afwyken van de ongeregeldheden, die men bedoelt? Kan alle onze Menschlievenheid ons wel weerhouden om te besluiten, dat werken van liefdaadigheid te dikwyls de vruchten zyn van eerzucht, of van hartstochtelyke stuiptrekkingen, die geheel buiten het hart omgaan; waar in het verstand niet deelt; ja waar in de Godsdienst geen deel hebben kan? Men moge des zo veel voorwenden, als men wil, van eene naauwgezette Godsvrucht; ‘liefde tot God (zo als myn eerwaardige Vader altoos leert) is niets anders, dan liefde tot orde, en eene gevestigde neiging, om de deugden des Verlossers in alle omstandigheden, en omtrent allen naauwkeurig te betrachten.’ Men moet zich verwonderen en bedroeven, als men bedenkt, hoe rampzalig veelen, vooral indien zy tot het mystike overhellen, over de liefde tot God denken! Een wellustig vuur giet zich | |
[pagina 252]
| |
door alle aderen uit: alle de symtômes zyn volmaakt gelyk aan die der zinnelyke liefde, vooral dat geheel wegvallen - dat heigen naar de verëeniging met het beminde, dat onverschillige, dat vergeetende van alles buiten dat. ô Myne Vriendin, wie, die den Oneindigen Geest heeft leeren beschouwen zo als wy, valt niet op zyn angezichte neder, om - te aanbidden? - Genoeg voor ditmaal. Beproef de volgende gedagten nog, en dan zal ik van dit statig onderwerp afscheiden, hoewel ik overtuigd ben, dat gy my nooit zo teder aan uw hart sluit, dan wanneer ik zeer ernstig ben. Wat dunkt u, is het niet wel eens noodig, dat eens een byzonder voorwerp onzer geneegenheid op den weg der deugd struikelt? ô dan, dan leert men de volle waarde van den Mensch zo kennen! Dat denkbeeld roept onze sluimerende goedwilligheid wakker, en dan doen wy met yver, met vuur, het geen voor ons te doen staat. Overtuigt al het geschreevene u niet, dat ik de Vriendin blyf van onzen Leevend, hoe zeer ik zyn gedrag laak? Dat ik te meer misnoegd op hem zyn moet, om dat hy u zo veel onrust veroorzaakt heeft? Myne Vriendin, bedenk toch, dat de strakke, de zo waarlyk deugdzaame Heer Helder eindlyk misnoegd worden zal, als zyne Dogter alle partyen af blyft slaan, om dat zy eene haarer onwaardige overhelling heeft voor een Jonge- | |
[pagina 253]
| |
ling, die zyn karakter zo besmette? Kom, myne lieve, myne beste Chrisje, besluit gelukkig te zyn; neem den waardigen, den beminlyken Renting. Nu nog iets over onze Vriendin, Mevrouw Everards. Onze Vriendin! hoort gy dit wel, heele lieve? of behoefde ik dit niet te zeggen? Wy kunnen in dit opzicht niet verscheelen. - Uwe Vriendin, (wy speelen nooit met woorden) uwe Vriendin moet ook de myne zyn. Ik ben niet dronken van eigenliefde; en echter ik ontrust my niet over deeze nieuwe, en zo sterk toevloeijende geneegenheid. Ik zie deeze vriendschap aan voor eene nieuwe door u ontdekte bron, die weldra, met onzen stroom van vriendschap verëenigd, voort zal vloeijen, en geenzins verdeelen of verzwakken. Zeer verlang ik haar, die u zo behaagt, te zien. Heb ik u niet eens gemeld, dat ik haar voor een jaar of vier ontmoette, en dat zy my, in weerwil van haar Ton, behaagde? Ik meen ja. Wy zullen zeker deeze lieve Vrouw, deezen zomer op Beekenhof zien? Wat zullen wy vertrouwelyk omgaan! Myn geliefde Sytsama komt ook over. Hy blyft dezelfde beminnenswaardige Man. Kan hy anders worden dan hy is? Of myn oordeel echter het plan, waar aan hy voorlang voorbereidende werkt, kan goedkeuren, mag, moet goedkeuren, dit is my nog wat duister. Hier over liefst tusschen ons beiden. Hendrik gaat met | |
[pagina 254]
| |
een Vriend van hem een reis doen. Ik weet niet, of zyne dryfveer wel geheel uit nieuwsgierigheid, om Duitschland te gaan zien, bestaat. ô Hoe lief zoude ik hem hebben, als hy eens met eene beminlyke verdienstelyke Vrouw te rug kwam! Alles is echter nog schemeragtig: maar u moet ik alles zeggen. ‘Wat of ik zeggen zou, indien gy my, voor gy nog Buiten komt met de heele familie, een bezoek gaaft?’ Waarschynlyk niets! Het denkbeeld, dat ik myne Vriendin wel dra zien zal, is my zo behaaglyk, dat myne gedagten naauwlyks iets anders bewerken. Maar wat zult gy zeggen, als gy ziet, dat Vriendschap zo wel onze Zanggodin zyn kan, als de Liefde? In de veronderstelling, dat gy eenige zaaken op Beekenhof zult te verrichten hebben, en hier komen vernagten, dat myne waarde Ouders allervriendlykst verzoeken, zende ik u deeze regels: niet om my als een fraai vernuft by u voor te doen, maar om u alles, wat er in myn geest omgaat, te doen weeten. |
|