Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Eerwaardige vriendin!Hoe weinig kan de waereld over ons - hoe weinig kunnen wy over ons zelf oordeelen! Over de fyne beweegveeren van ons eigen gedrag, over onze waare bestemming in deeze waereld! Wyzen en dwaazen, ernstigen en luchthartigen, Helders en Oldenburgeren, Veldenaars, en Rammels zouden gelachen hebben, indien eens iemand den moed gehad had om te zeggen: ‘Daatje Ryzig - neen, Leevend, zal de achtingwaardige hoogbejaarde Juffrouw de Vry tot haare eigenlyke Vriendin verkiezen; ernstig aan haar schryven, alles om haar gezelschap laaten loopen, geen kaart in de hand neemen, dan om er zyde op te winden.’ Ik zelf zoude om deeze prophetie gelachen hebben, en met moeder Sara (goeder gedagtenis) al meesmuilende hebben gezegd: ‘zal de eerwaardige Matrone Christina de Vry, in haaren ouden dag, dan nog Moeder worden van eene stoute, dartele, wilde, brooddronken Meid?’ Myn groote maat Lavater, alleen, zoude mooglyk de overeenstem- | |
[pagina 183]
| |
ming onzer zielen in onze kin-laden, of op de brug van onze neuzen gezien hebben; of aan ons schrift, of aan den scherpen hoek onzer ooren: maar zoude hy wel geloof gevonden hebben? (Ja, lieve Vriendin, als ik eens weer by u kom, kom ik met den geheelen Hoogduitschen Lavater over de Phisionomien, in myne koets; ik moet weeten, wat gy van dat werk zegt.) Ondertusschen, de zaak is wáár: het is (zeggen de geleerden zo niet?) een factum. Myn hart sympathiseert met geen menschlyk hart zo zeer, als met het uwe. Met u alleen kan ik, uit de geheele schepping, vry, recht geheel vry zyn. Gy moet my zien, zo als ik ben! En had myn Bram, zo als helaas de bestemming der meeste Mannen schynt te zyn, niet zyn best gedaan, om het goede werk der natuur om ver te werken, ja te bederven; ik zoude allen mooglyken kans gehad hebben, om in myn vyf- en- zeventigste jaar net zo eene eerwaardige beminnelyke Maagd te zyn, als myne Vriendin thans is. Maar, zo als ik zeg, myn beste maat heeft myne heele oorspronkelyke bestemming in de war gestuurd; en aan alle myne vatbaarheden en neigingen, door een hokus pokus pas in de liefde, eene geheel andre richting gegeeven; ja my zelf op eenen my vreemden weg gebragt. Of ik nu wel zo veel romeinstukken in de zedelyke waereld zal verrichten, laat ik voor zyne verantwoording. Wy zyn niet voor alle werk even geschikt; | |
[pagina 184]
| |
maar wee hem, die zyn Zoon, die alle de ziels- en lichaams kragten heeft, om een Ankersmit te worden, tot een Predikatiemaaker verkwanzelt! Worde ik maar eene taamlyke goede Vrouw en eene zeer dagelyksche Moeder, wien is het te wyten? Nu ga ik u, dewyl ik niet wel een namiddag uit kan, schryven, het geen ik u meende te vertellen. Ik leg met van Oldenburg zo overhoop, dat hy my in raazende drift zyn huis verboden heeft. Zyn huis, dat ik zeker als een Dol- of Pesthuis zoude schuwen, indien myne Moeder daar niet ongelukkig haar verblyf hield! Al het verschil is over myn Broeder, en om dat ik den jongen de Harde voor een schynheiligen kwaadstooker hebbe uitgemaakt. Willem worden twee gruwelyke wanbedryven te last gelegd: liefde voor een Engel van een Meisje, en liefde voor de - waarheid. Men wil volstrekt de eerste liefde zotte wufte drift noemen voor een Meisje van fatsoen, zonder middelen, en de laatste - trotsche styfkoppige kettery. Dus is het met de zaak geleegen. (Hoe hy op de studie komt, is u bekend.) Willem is te Leiden by fatsoenlyke lieden gelogeerd, die, om ordentelyk door de waereld te komen, een Linnen Winkel doen, en wel eens een kamer aan een Student verhuurden. De Heer Roulin is een zeer degelyk, vroom, eenvoudig Man. Zyne Zuster, ik heb haar zelf gezien en gesprooken, een Engel, | |
[pagina 185]
| |
wat zal ik er van zeggen? een Collegie-Beeldje; niet van Michel Angelo, maar van Guido. Het spreekt niet tot onzen geest, maar vloeit in ons geopend hart; dit wierd ik gewaar, toen ik met haar sprak. Voeg hier by, dat zy een keurig verstand en een vervrouwelykten Godsdienst heeft; zo iets van dat smeltende, - eenigzins dweepagtige, dat Godsdienst in den Man verzwakt, maar by de Vrouwen dien gloed geeft, welk het deugdzaam hart zo wel zuivert als vertedert. Een gierigaart zoude, indien hy deeze reine lieve onschuld onverwagt ontmoette, in bekooring zyn, om eene ryke party aan haare omhelzingen op te offeren: zo is het Meisje. Myn Broeder hebt gy tweemaal gezien; uw oordeel kan met het myne over zyn persoon niet verscheelen. - Voeg hier by, dat hy edelmoedig, gevoelig, hooggestemd, vast en bestendig is; dat hy zo wél over de verdiensten, en den geest, als over het schoone eener Vrouw kan oordeelen; dat hy, hoe jong nog, als een Man denkt. En dan vraag ik, moest hy niet, zo rasch hy dit bekoorlyk schepsel zag, ten allersterksten op haar verlieven? Moest hy niet, daaglyks, gemeenzaam - huisselyk, met haar omgaande, op de allerinnigste wys aan haar gehecht raaken? Moest, naar maate hy haar edel karakter ontwikkelde, hy niet al meerder van zyne keuze voldaan zyn? En indien hy eens een oogenblik, door den | |
[pagina 186]
| |
zagten doch onweêrstaanbaaren stroom eener mymerende, zich zelf geheel ontvoerende wellust ware afgedreeven, zoude het my, ja, zeer leed doen; doch het zoude tegen myne gedagten niet stryden. Immers, zo dit niet zo ware, dan ken ik den mensch nog niet; of ik ken de kragt niet, die in hem ligt om meer te zyn dan een Jongeling. Hy zegt, dat hy haar als Vriend bemint, tot aanbiddens toe. Maar, waarde Vriendin, als een Jongeling, gelyk myn Broêr, omtrent een Meisje, als Lotje, zó spreekt, dan zet het gezond menschenverstand dit gezegde, als Vriend tot aanbiddens toe beminnen, over: als Minnaar verliefd. Deeze overzetting hebben myne Mama, haar Man, en alle Vrienden en Vyanden ook als de eenige waare overzetting aangenoomen; ofschoon Willem zich nog bestendig aan de eerste leezing houdt. Deeze allerliefste Juffrouw Roulin is thans zeer ziek, en kwynt weg aan eene naare kwaal, de Teering. De Commentarien van den genoemden text zyn het voor zo verre eens, dat die ziekte een gevolg is van Willems vriendschap voor haar. Dan, welk een gevolg? Hier over zyn de geleerde Randen Kantteekenaars het niet eens! De Oldenburgiaanen beweeren, dat haare ziekte een gevolg is van eene ongepermitteerde gemeenzaamheid, tusschen de jonge lieden; en in dit stuk stemmen ook eenige vry onbevooroordeelde Vrienden van beide. My zoude het niet geheel onmogelyk voor- | |
[pagina 187]
| |
komen, schoon ik nog niet weet, aan wie ik de mistrede het meest moet wyten, of aan Willems hart, of aan de zuivere Natuur, of aan de omstandigheden, waar in men hem gebragt heeft. Tot dit laatste hel ik meest over, en dit heb ik ook al taamlyk sterk aan het huis van myne Moeder te kennen gegeeven. Dit is de voornaame reden, waarom my door van Oldenburg het huis verboden is; terwyl myne Mama niet goed vond, zich tegen deeze impertinentie te verzetten. Wat denkt gy, myne eerwaardige, gemoedelyke, het menschelyk hart zo wel, door tyd en opmerking kennende, Vriendin, wat denkt gy? Zoude het niet byna een wonderwerk zyn, alles zo gesteld zynde als het is, indien Willem zyn pad zuiver gehouden had? Men heeft, dit merk ik duidelyk, men heeft den Jongen het hoofd warm gemaakt, en vervolgens zyne hooge gevoeligheid met raazen en tieren en dreigen beantwoord; men heeft de beminde van zyn hart onwaardig behandeld, op haar neêrgezien; hem verboden ooit aan zó een ongelyk Huwlyk te denken enz. Dit alles heb ik zo met kunst- en vliegwerken uit den kwaadaartigen Stiefvader gekreegen. Want Willem zal niet klagen; dat weet ik wel; ook niet aan zyne Zuster: ô het is zo een trotsche Jongen! De gevaarlyke toestand der lieve maakt dit nu ook volstrekt onmooglyk. Om echter den wrok | |
[pagina 188]
| |
tegen Willem te kunnen blanketten, schryft men de ziekte der zoete Engelin toe aan eene nog veel schandelyker daad in hem. Zonder eenig bewys, mompelt men byna overluid, dat hy haar eerst aan zyne drift heeft opgeofferd, en vervolgens zich nergens toe verbonden acht. ‘Zie daar, roept men, dit is de oorzaak dier kwyning; van eene ziekte, die haar in 't graf zal brengen.’ Evenwel uit voorzorg, en indien tyd en ondervinding dit verzonnen uitstrooizel eens mogten te schande maaken, houdt men nog eene andere beschuldiging gereed; men beticht hem van Kettery. In deezen is Dominé Heftig van ongemeen veel dienst; vermids hy eene heele vlotschuit vol gekke gedwongene uitleggingen uitvent, over zeeker Vaers door Willem gemaakt; (waar uit ik veel duidelyker, dan uit den hoek van zyn bovenlip, zien kan, dat hy mooglyk talent voor de poezy heeft, maar geen Epoque in die kunst maaken zal.) Dit heb ik myne Mama ook eenvoudig, klaar, en vriendelyk gezegd. Ik heb alle deeze vuile bronnen aangetoond; ik heb aan van Oldenburg te kennen gegeeven, hoe veel hy aan Willems misslagen verantwoordlyk stond. Dat myne Mama sommige myner aanmerkingen ook op zich zelf heeft toegepast, is myn schuld niet. Hoor, myne waarde Vriendin, myne Mama is eene uitmuntende Vrouw, van de tweede classe. ‘Huisselyke rust, en wat zal de waereld zeggen,’ | |
[pagina 189]
| |
zyn haare afgoden; en aan die offert zy, byna gelyk de Israelitische Vrouwen aan den bullebak Moloch - alles op, ook de vrucht haars Lyfs! Dit mag ik aan u, maar ook aan u alléén, zeggen. Ik kuschte myne Mama goeden dag, maar verwaardigde my niet, om hem te groeten. Ryzig, die weet, hoe weinig my thans ontsteltenissen dienen, heeft my verzogt, om voor eerst deeze onbeschofdheid in te volgen, en daar niet te komen. Myn Man bemint Willem, met eene zoude ik haast zeggen Vaderlyke, meer dan gelykstellende liefde; en wy hebben overleid, om u het volgende eens voortestellen. Wat dunkt u, zoude ik Willem aanraaden, om de Theologie in den loop te laaten? Hy zal nooit vloot kunnen houden onder de rechtzinnige vlag. Hy zal altoos overhoop liggen met de Baazen; en Dominé Heftig zal hem ter goeder trouw, juist wel nog al niet met nat hout verbranden, maar zyne bevordering beestig lastig maaken. Blyft de studie zyne begunstigde bezigheid? Laat hy in de Rechten of Medicynen studeeren; mooglyk komt er nog eens een schaduw van uwen grooten overleeden Vriend Noordkerk van; of wordt hy een moderne Boerhaven. Laat hy in de Litteratuur, of waar in hy wil studeeren; ik heb er vrede mede. Boerhaven, schoon van den lyve afgezonderd om een Nasireer | |
[pagina 190]
| |
Gods te worden, moest zyne dierbaare bestemming wel opgeeven aan de zwarte uitwerkzels van een armhartig trekschuitpraatje. Liefst zoude ik hem toch Koopman zien. Ik twyfel niet, of dat zou met Ryzig wel gaan. 't Is waar, ik zal er door lyden; want hoe meer leeg tyd myn Man krygt, des te meer zal ik met zyn gezelschap opgescheept zitten; maar wat getroost zich eene liefhebbende Zuster niet, om een eenigen Broer, die zy in de wyde waereld heeft? Wat kan eene Vrouw niet uitharden, als het haar maar regt ernst is, om de raadslagen haarer Vyanden tot zotheid te maaken? In ernst, Vriendin, Willem kan nooit Gereformeerd Predikant worden. Ik ontken, dat hy eenige slegte gevoelens heeft, maar hy denkt niet in den Orthodoxen geest: voila l'affaire! Ging hy over tot eene andere Gezindheid als Predikant, dan zal er eene familiebreuk ontstaan, en ik hou niet van Buurengerucht te maaken. El lieve, wees eens de Vrouw van Thecoa by myn Heer Ryzig en zyne Ribbe. Er is zo tyd toe. Zo lang Juffrouw Lotje leeft, is er niet aan te denken, dat Willem uit Leiden zal willen. Zo zy komt te sterven, dan zullen wy nog eene nieuwe reden hebben, om hem uit die stad te krygen. Dat hy vry is van alle bedrog, houde ik voor waar en zeker. Willem kan mooglyk eene verregaande overyling hebben; zyne kragt is grooter dan | |
[pagina 191]
| |
zyne vooruitziendheid; dit is een eigenschap van zo een heevig karakter; maar, indien Lotje herstelt, dat ik vuurig wensch, en hy haar bemint, trouwen zal hy haar, zo zeker als het zeker is, dat ik hem op die voorwaarde alleen alles kan vergeeven. Wat de naaste oorzaak haarer kwaal is, is voor my iets onbekends. Mooglyk is haare geestelyke, eenigzins tot dweepagtigheid opgevoerde liefde, haar teder gestel te sterk geweest. Het is ongelukkig, dat zy, die de vermoeijendste driften meest onderworpen zyn, minst geschikt bevonden worden om die door te staan. Mooglyk heeft het nadenken, hoe veel twist en moeilykheid haar huwlyk met Willem in de familie zoude veroorzaaken, haar edelaartig gemoed te veel geschokt. Mooglyk is haare ziekte een erfgebrek; haare Moeder is ook aan de teering overleeden. Heeft zy die geschiktheid mede in de waereld gebragt, dan laat zich alles vry duidelyk oplossen. Hoe het zy, dit houde ik vast, dat haare ziekte geen gevolg zyn kan van eene schuldige gemeenzaamheid met myn Broeder. Wie des haar beschuldigt, of wie hem verdenkt, ik zal hem byblyven. Gave de Hemel, dat het lieve Lotje herstelde!
Dus verre was ikGa naar voetnoot(*) met deezen, toen wy een | |
[pagina 192]
| |
Rouwbrief ontfingen, waar in ons de dood der beminlykste haarer Sex gecommuniceerd wierd. Ik ben tot ontroerens toe aangedaan, genoodzaakt iets te gebruiken, en deezen te sluiten, echter niet voor u verzeekerd te hebben, dat ik met de grootste achting en de oprechtste geneegenheid ben
Uwe Dienares en Vriendin,
a. ryzig. |
|