Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Myn waardste Chrisje!Zeg niet meer, dat myne bedaardheid wel gevestigd is! Ik voel thans alles, wat myne eenige Ziels-Vriendin lydt; wat het uwe aandoenlyke ziel, wat het uw open karakter kosten moet, u te verbergen; te verbergen - voor uwe tederbeminde Ouders. ô Dat kunt gy niet. Zy zullen in elken trek van uw spreekend gelaat, in den minst beduidenden opslag - (maar zulk een opslag is uwer schoone oogen vreemd,) uwer oogen zien - alles zien, wat ik in uwen vertrouwelyken Brief geleezen heb! Konde ik by u komen! was het mogelyk! maar ik kan niet: ons huisgezin kan my niet missen. Myne lieve Moeder is weer veel erger. Ik weet, hoe noodig ik voor u ben! Gy hebt de behoefte, om met my te spreeken; om uw geheel vol hart, in alle zyne onschuld, geheel aan mynen boezem uit te weenen! Ik kenne die stille weemoedigheid, die zich nergens, nergens dan by den boezem eener medelydende Vriendin kan, of durft losgeeven. - Dit onderscheidt de eenige Vriendin, van de meest door ons geliefde Vrien- | |
[pagina 174]
| |
den. Zy is ons ander zelf; de beste helft van ons zelf. Wisten wy maar, hoe of alles is? of Leevend te beschuldigen - zeer te laaken zy. Waarom wierd zo een Jongeling aan zulk een gevaar bloot gesteld? Waarom offerde zyne Moeder hem op aan haare huisselyke rust? Stel eens, hy had het lieve Meisje - bedorven. Hy had geen kans gezien, om haar te trouwen; voor eerst altoos niet. Dan nog heeft eene heevige drift hem ter goeder trouw vervoerd; en hoe sterk moet zyn berouw zyn, indien hy zo ellendig is? Hoe diep moet hy getroffen zyn, door zynen zwaaren val op den weg der zedelykheid! Myn Vader heeft onlangs twee Redenvoeringen gedaan, over de verpligting, die er op ons ligt, om voor den zedelyken welstand onzes, naasten te zorgen; en dat niets zo zeer, dan liefde des naasten, ons geschikt maakte, om een voorwerp te worden der Godlyke bermhartigheid. Toen hy die in 't net gebragt had, schreef ik er deeze vier regelen voor:
Helas! tous les humains ont besoin de clémence:
Si dieu n'ouvroit les bras qu'a la seule Innocence,
Qui viendroit dans son Temple encenser ses autels!
dieu fit du repentir la vertu des mortels.
Gy kent den zagtmoedigen geest myns Vaders: | |
[pagina 175]
| |
gy kunt des niet twyfelen, of deeze regels voor zyne Leerreden wel bereekend zyn. Wat, myne waarde, kan ik voor u doen? Indien Leevend door dit sterfgeval dermaate getroffen is, zal hy niet in staat zyn, al was hy zulks geneegen, te antwoorden. En zouden wy daar wel veel lichts door krygen? Myn Neef, die te Leiden studeert, is in dit geval onbruikbaar. Hy is een Beuzelaar, en zou zo mooi zyn met het vertrouwen, dat ik in hem stel, dat hy dit niet voor zich alleen zoude kunnen bewaaren; zyn hart is anders goed genoeg. Door Mevrouw Everards zult gy eindelyk toch de naauwkeurigste berichten krygen. Hoe weiniger gerucht men ook maakt, hoe beter, dunkt my. Ik weet, myne Chrisje, dat gy overtuigd zyt, hoe zeer ik my bevlytig, om myne, tot ziekelykheid toe, overgroote aandoenlykheid te temperen, te ontspannen; dat ik, uit dien hoofde, veele wederwaardigheden deezes levens met vry wat bedaardheid beschouw; maar dat ik echter nooit gemeend hebbe het myn pligt te zyn, dat liefdevuur uit te dooven, 't welk men zo noodig hebbe, om in dringende omstandigheden alles te doen, wat deugd en Godsdienst van ons eischen; om groot te zyn, zo wel als goed. Dit stelde my in staat, om myne tedere liefde voor mynen Sytsama te doen wyken voor de liefde, die my vermaande, blyf uwe Ouderen by; zy hebben u zo | |
[pagina 176]
| |
noodig, als een van Sytsama u noodig heeft. Het komt my voor, dat men moed, ernst, yver en standvastigheid, alleen gebruiken moet, omtrent zaaken en persoonen, die in zich zelf gewigtig voor ons zyn. Die omtrent beuzelingen te verspillen, duidt zo wel gebrek aan oordeel, als onkunde onzer pligten aan. Mooglyk ligt hier wel die lyn, waar door de verstandige en de alledaagsche Vrouw onderscheiden worden. De groote Vrouw kan zich met het geringe niet ophouden; dat is, met alles, wat voor haar van geen belang, en klein in zich zelf is. Zy is groot omtrent kleinigheden; zy heeft het zonderling talent niet, om uittemunten in beuzelingen. Zy zal mooglyk iets onagtzaams hebben; maar zy kan nooit in het mesquine vallen. Zy kan wel attentie hebben voor een praatend kind, maar leert nooit Whisk. Eene Vrouw, die talenten heeft, kan capricieus zyn; de ondervinding leert het dikwyls; maar de Vrouw, die denkt, die genie heeft, is volstrekt boven grilligheden verheeven. - Zy besluit haare stille grootheid in zich zelf, en ziet noch op haare vyanden, noch op haare vleijers, immer, dan oogenbliklyk, te rug. Maar wanneer vriendschap, liefde, of pligt haar te hulp roepen, dan verneemt zy haare meerderheid; dan toont zy, dat wél te doen haar zo eigen is, al wél te denken; ja, zo natuurlyk als haare ademhaaling. Ik voor my durf niet beslissen, wie meer te be- | |
[pagina 177]
| |
schuldigen zy: hy, die, in het gestorm der driften, op eene klip gestooten heeft, of hy, die, den ongelukkigen Schipbreukeling met strakke liefdeloosheid voorby gaande, zegt: ben ik myns Broeders hoeder? De toepassing van dit alles zult gy maaken kunnen. Nog een woord van Willem: stel u gerust: onze Vriend zal niet verlaaten worden, zo hy van zyne dwaasheid berouw heeft, en dat berouw in zyn volgende leven kragtdaadig doorwerkt. Denk echter nooit aan hem in eenige betrekking op u. Gy verdient een Man van onbesmetter zeden. Hy heeft u verbeurd: maar is het wel noodig, daar verder op aan te dringen? Ik twyffel, of hy voortaan ooit gelukkig zyn kan. Zyn gevoelig hart zal bloeden, zo lang het slaat, over den dood van zyne Lotje; ook dan nog, als de tyd hem doet bedaaren. Ik weet, hoe hy is: met deernis verbeeld ik my, hem te zien zitten by het lyk zyner beminde. - De Brief aan uw Broeder ... Chrisje lief! evenwél, gy hebt gelyk; het is alles billyk, wat gy zegt! Is het echter alléén billyk?
Altoos de uwe,
c. veldenaar. |
|