Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Mevrouw, ge-eerde zuster!Hebt gy niet alreeds gehoord, dat ik eene geruïneerde Vrouw ben? alles is weg, behalven myn Roozencouleure Juste - met witte franges, en eenige gaazen halsdoeken en lubben! Hemel! Waarde Zuster, myn Man, neen myn Tyger, myn Beul, myn Verleider, heeft alles verspeeld! Ik, arme verlaaten Vrouw, zit in myn vier- en- vyftigste jaar, in de bitterste armoede. Ach, waarom heb ik my niet by den Heere gehouden, die toch niemand verlaat, zo als de Euangelist zegt: by my is de wysheid en by my is het verstand. Ik zie, dat ik dat nog al eens geschreeven heb: nu, het is wel zo waar, dat ik het wel tweemaal schryven mag; want ik ben geruineerd. Wy hebben altoos, waarde Zuster, in zulk eene goede harmonie geleefd; ik hoop des, dat gy my, nu ik arm en verlaaten ben, niet zult verstooten. Uw eerste Man, denk eens aan, was immers myn eigen Broeder. Ach! die Man is ook dood. Alles is weg; myn Orloge, myne Juweelen, verspeeld, myn lieve mensch; en het monster zelf, | |
[pagina 150]
| |
dat nooit een Baron geweest is, is naar zyn jakhalzig Vaderland gevlugt. Zy hebben arrest op myn meubeltjes gelegd; en zo ik binnen vier dagen geen duizend guldens heb, zullen zy my in eene gevangenis zetten; (wat zyn dat laage burgerlui, niet waar!) en dat kan ook niet. Help dan
Uwe nederige Dienares en ootmoedige Zuster,
g. leevend, Baronesse de Flidderac. |
|