Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Monsieur Leevend!Liet ik het niet om uwe Moeder, ik zou op uwen inpertinenten Brief een antwoord schryven, dat u in 't vervolg zoude beletten, my op zulk eene ondeugende wys door te haalen; maar wat zou ik my met zo een kwaaijen ondeugenden Lichtmis bemoeijen? Waart gy myn Zoon, ik zou er spoedig een eind aanmaaken, en met de eerste occasie zeilde gy uit Texel. Uwe goddelooze kettersche gevoelens zyn ons wel bekend, al zyn wy juist zo geleerd niet als myn Heer de Studicus. Ga uw gang; gy zult er zelf slegtst by staan; en hoogmoed komt voor den val. Ik schaam my voor uw Moeder, dat die zo een Jongen heeft: nu, zy heeft u ook genoeg bedorven. Geld geef ik niet - geen duit; dat gy niet hebt, zult gy niet verbruijen. En zo gy in uw gedagten durft neemen, om een Meisje, daar gy zo mede op de praat zyt, in de familie te brengen, dan zult gy met my eens aan den dans raaken. Verstaat gy dit, vlegel? Ondankbaare Jongen, weet gy wel, hoe zeer ik uwe Moeder bevoordeeld heb; he? Jy op een | |
[pagina 130]
| |
Kantoor? Het aanzicht je wel. Het heele Kantoor was lang naar de maan geweest, had ik het niet staande gehouden; en dat satanskind, uw Zuster, die moet niet over myn drempel komen, zo als zy my tergt! wel, ik zal het niet verdragen, al zou Amsteldam 't onderste boven. Maar ik mag my met zo een Jongen niet ophouden. Zo je weer aan je Moeder om geld schryft, zal ik u anders spreeken
g. v. oldenburg. |
|