| |
| |
| |
Agttiende brief.
Mevrouw Alida Ryzig aan Mevrouw Petronella Everards.
Wel Vriendinne van myne kennis, het is maar de fyne waarheid. By 't scheiden van de markt leert men de kooplui kennen! - Wat zyn wy menschen (de Vrouwen mede gereekend,) toch misselyke weezens! Hebben de Dominées niet gelyk, als zy zeggen, dat wy blind zyn? Kom aan, daar hebben wy nu, van toen wy naauwlyks uit onze jurken ontsnapt zyn, alle daag met elkander omgegaan, visites gegeeven, visites ontfangen, Oudmanhuisnegoties gedreeven, veele zottigheden uitgevoerd; daar hebben wy zo veel duizend millioenen voetstappen met elkander gewandeld; daar heb ik een heele Kancelary, bestaande uit slegt gespelde Brieven, en propere Fransche Invitatie-kaartjes, allen door uwe waarde hand aan my geschreeven; en zie! nooit kwam het my nog in 't hoofd, dat ik u regt lief had. Wel, was ik niet in zo een staat; (van dien staat nog eens nader,) ik klopte my zelf, dat ik daar nooit nog om gedagt heb, dan nu, nu gy ons lief Amsteldam verlaaten hebt. Ik ben aan 't snuiven geraakt uit puure dingstigheid over uw vertrek; en van de week
| |
| |
met Ryzig over u praatende; zeide ik, op myn Tabatiere tikkende, deeze Parodie:
Ja, ik kan zonder haar wél leeven;
Maar zonder snuif leeft Daatje Ryzig niet.
Wat helpt dit nu alles? Helpen! Wie weet, of het niet voor myn pekelzonde is; want ik kon u toch heidensch plagen over uw gevoelig, wegvloeijend, week hart! en dat alleen om u te kwellen; nooit keurde ik dit in u af; in u, zeg ik. Wel, als gy zo by zekere geleegenheden, daar gy meende niet bemerkt te worden, met eene ongemaakte traan, uw aangezicht een weinig over het voorwerp buigende, stil stond; zo als nog onlangs, by dat slaapende kind, in den schoot zyner Moeder, die, met het gelaat eener lieve Vrouw van Guido, op den adem van het kind luisterende lette; en by zo eene vertooning myne hand stilzwygende, en byna machinaal, met warmte drukte, van kleur veranderde, en my sluipswyze, bevreest dat ik het merkte, aanzag; dan zoude ik u waaragtig in myne armen hebben kunnen neemen, had ik maar niet bang geweest, dat dit my, gemaakt zo als ik ben, droevig zot zoude gestaan hebben! Voeg hier nog by, dat het crimen lesae majestatis tegen du Ton is; want die wil zo wel, dat wy lachen by het vertoonen van een Jakob Simonsz. de Ryk, als geeuwen by de klugt van de ontdekte
| |
| |
Schyndeugd. Wat snapt myn pen weer! zy zou wel alles uit rammelen, wat er zo al in myn binnenste gedeelte omgaat. Ik zal haar weg smyten, en eene andere opneemen..... Kyk! het hapert niet aan de pen. Deeze wil den zelfden gang gaan. Het scheelt aan my zelf, zie ik. Hoe zit het? Ik hoop immers niet, dat myne nu zo mooi aankomende wysheid my nieuwe gebreken byzet. Ben ik dan jalours, en dat wel op de persoon van zekere Chrisje Helder? Dat zou my wel staan! Ik begryp er niet alleen het slegte, maar ook het gekke zeer duidelyk van. Zo ik thans wat beter over my zelf voldaan waar, ik zoude in staat zyn om my zelf myn hof te maaken, door deeze zeer onredelyke jalousie op de lyst te plakken van myne veege teekens. Zegt men niet, als iemand zo geheel tegen zyn karakter werkt, en die iemand sterft: ja, myn lieve mensch, dat waren wel veege teekens? Maar zó wil ik my zelf niet Idoliseeren; want ik heb een heele provisie-kast vol moed, dat het scheepje wel zal afloopen; en nog te meer, om dat ik het nu zo verbruid ongemaklyk heb, en Tante my zegt, dat dit een goed teeken is. Ach, ik zou aan geene zwaarigheid denken, maar Bram ziet er somwyl zo beroerd uit, of hy met de laatste post de tyding had ontvangen, dat al zyn schepen in Nieuwjork waren opgebragt, en voor goede pryzen verklaard. Ik beklaag hem echter geen zier. Ja Mantje, (zeg ik dan,) 't is je eigen be- | |
| |
dryf; en me dunkt, dat zó een bedaard, zó een wys man dit wat vroeger moest bedagt hebben. Gy, Pietje, zyt te zeer op zyn hand, om my gelyk te geeven: nu, ik laat dit passeeren, om dat ik op u niet jalours ben!
Wat meent gy toch met die streek: ‘ik twyfel niet of gy minder gelukkig zyt?’ Is dit ook een lesje voor my? Weet gy wat? Ik denk daar zo diep niet over. Ik heb een braaf Man, die 't wel met my meent: als wy knorren, heeft hy doorgaans de grootste schuld; dat is 't al. Ik heb een Schoonmoeder, die my niet smaakt; maar ik smaak haar ook niet, en dit maakt alles goed. Met onzen Gerrit leef ik in een openbaaren oorlog; en met myne Mama - wel, die houdt zich, en dat is goed, aan haar Offensif en Defensif Tractaat, gesloten met Sultan Gerrit. Ik zal met goed deeg haast Moeder zyn, en schoon ik van geen kinderen hou, (geloof ik ten minsten,) zo zal ik evenwel met myn kind geen Bonton speelen, al was het maar om u, en alle myne goede Vrinden, een lange neus te geeven. Zou ik dan niet gelukkig op myne wys zyn?
Ik heb thans geen lachagtige natuur over my, zo ben ik en peine over Willem, en nog meer over zyne Lotje; maar anders moest ik het uitschateren, over de wysheid, die gy aanneemt, als gy van mynen staat spreekt! En dat een Mensch, dat een dag of zestien in de fuik is; dat spreekt ook al
| |
| |
van wagen; van bedenken in wat staat ik ben. Ik hoop immers niet, myn weekhartige diefje, dat gy byzondere aanleiding by u zelf hebt, die u op mynen staat zo aandagtig maakt? Evenwel! ... Nu, hou uw kleur maar, het is dan alleen, om u zekere waardigheid by my te geeven? niet zo? die van getrouwde Vrouw. Getrouwde Vrouw! Mallootje mogt ik liever zeggen, als ik zie, hoe deerlyk gy uwe denkbeelden over mynen staat hoetelt en haspelt, en over dat ten zynen tyde, (vry pedant - ten zynen tyde!) Nu, hou u nog maar een week of agt gerust; en zo dra als ik weet, wat of er op stapel stond, zult gy het weeten, zelf eer de Communicatie-Brieven gedrukt zyn.
Groet Juffrouw Helder voor my, en schryf my altoos veel van haar. Ik ben weer een geheelen namiddag, ja tot negen uuren toe, geweest by Juffrouw de Vry. Bram gelooft zeker, dat ik by die oudheid, die zeldzaamheid; (is eene Vryster van vyf- en- zeventig jaar, die ryk, die aanzienlyk, en zo als uit de ruïnes blykt, zeer schoon was, geene zeldzaamheid in het uitgestrekte kabinet der Natuur? mooglyk behoort zy wel in het vak der versteende zaaken; want zy heeft my gezegd, dat zy nooit verliefd geweest is; nu, wy harmonieeren niet vergeefsch,) .... die parenthesis is wat goot! - zeldzaamheid wel bewaard ben. Het is, in ernst, een origineel ka- | |
| |
rakter, en ik kat alle gezelschappen, als zy my laat verzoeken. Wy ketteren bedroefd, dat is waar; maar een Mensch moet wat doen; en ik kan met haar niet over de Komedie, en het Puce lint eener Juffrouw Wattier praaten. Myn Brief aan haar kan ik u niet geeven, maar haar antwoord gaat hier nevens. Ik hou zo geen copie van 't geen ik schryf, en ik durf haar om den Brief niet vraagen. Ik groet u en den lieven Everards, voor Bram en zyn dierbaar Echtjuweel,
a. ryzig.
|
|