Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
Lieve zuster!Waarlyk, er is wel wat kans op, om uw Broêr een weinig verpetitmaitret t'huis te krygen. Ik weet echter niet, of ik dat werkje niet en depit de Nature begin; en zal ik dan beter slagen als in myn Vaerzenmaaken, waaromtrent gy my plagt te verwyten, dat ik die en depit d'Apollon maakte? Zal myn Saletridderschap my dan wel bevallig genoeg staan, om slegts op den rei uwer beuzelagtigste Serviteurs geplaatst te worden? Hoe dit zy, ik kan u op myn woord van Franc Maçon verzeekeren, dat gy myne, door het reizen verkregen bekwaamheid, zult kunnen gewaar worden aan uwe Garderobe. Niet dat ik my vermeet iets in het gratieuse der kleeding te hebben uitgevonden; neen, maar ik zal uwe Sakken, uwe Justes, uwe Levites niet meer door myne onhandigheid bederven. Ik zoude u ten minsten twintig Attestatien kunnen zenden van deeze waarheid; ik heb nog geen eene Dame, die ik de eere had van te dienen, met Jus, of Chocolaad bestort; en ik eet echter, dank hebbe de Recommandatie-Brieven van Papa! | |
[pagina 108]
| |
zeer dikwyls met heele lieven. (Willems woord, toen hy nog verdiende, dat ik zyn Vriend was.) Zo dat, Chrisje, ik hoop, dat uw satirique geest nu iets in my uwer berisping waardig moge ontdekken, want anders zal ik er te veel door verliezen; en onze huisselyke maaltyden zullen niet half zo vrolyk zyn. Het reizen bevalt my schoon; ik was nooit zo gezond, zo frisch, zo hooggestemd; (noemt gy het zo niet, muziek-gekje?) Had ik de zeldzaamer gaaf van wel te vertellen, ik zoude u van mes avontures onderhouden. Gy verliest er niets by. Uw nedrige Dienaar Renting kan, op de aangenaamste wyze, aan uwe nieuwsgierigheid voldoen. Hy heeft alle plaatzen, die ik thans bezoek, gezien, en er zich veel langer opgehouden. Het aanmerkelykste teeken ik op, dan kunnen wy in de winteravonden wat leezen.... Hou, wat zeide ik daar? Dan zal myne Chrisje beter gezelschap hebben, dan een weinig geestige Broeder: want ik hoop u, als ik te rug kom, als Mevrouw Renting te omhelzen. Hoe gemaklyk zal het nu voor u zyn, uwe Ouders te verpligten; zo ten minsten het oordeel der Dames, die hem hier gekend hebben, waar, dat is, wel ingericht zy. Meer dan een lief Meisje heeft met my op de gezondheid van l'Aimable Hollandois een glaasje gedronken. Toen ik haar zeide, dat myne Zuster het voorwerp zyner liefde was, moet ik veel vraagen, u allen betreffende, | |
[pagina 109]
| |
beäntwoorden; met hoe veel vermaak doe ik u recht! Toen ik my te *** ophield, heb ik den Heer Jambres meermaal ontmoet. Hy is thans, van een bangkykenden stuurskop, in een liederlyken snoeshaan veranderd; leeft als een dier, spot met alles; zyn duister gelaat is thans opgezet door onmaatigheid, en gevlakt door den wyn. Hy heeft nog uitmuntende vermogens; en onërvaaren knaapjes zien op hem als op eenen la Mettrie, opgestaan om het waar Menschen-geluk te verkondigen. Hy geeft thans, aan eenige ryke Debauchés, lessen over de Fragmenten van Lessing; of, zo als die voorwendt, door hem gevonden Fragmenten in de Brunswyksche Bibliotheek: gy kent die, dit weet ik. Het volgende gesprek heb ik onlangs met hem, aan het huis van een aanzienlyk Man, (wiens Zoon hy beezig is om te bederven) gehouden. Hy. Heb ik de eere niet, myn Heer Helder te zien? Ik. Myn naam is Helder, myn Heer Jambres. Hy. Den Vriend van myn waarden Leevend. Ik. Dat was ik, toen ik het zyn mogt. Hy. Zyne vriendschap moet u nog eere aandoen; hy is een uitmuntende Jongen; een hart, een verstand..... Ik. Beide waren eens uitmuntend.... Hy. En hy had geen beuzelagtig karakter, vat- | |
[pagina 110]
| |
baar voor alle indrukken; hy gaf zyne Vrienden niet ligt op; weet gy dit, myn Heer? Ik. Zulken, die hy ten minsten daar voor hield, meent gy. Hy. Hy liet zich ook niet door een ondergeschikt karakter by den neus leiden; vooräl niet, als hy wist, dat nyd zo veel deel had in de overheersching. Ik. Ik weet niet, of het zeer bescheiden is, zich zo geheel meester van het discours te maaken; en behalven dit, het is myn gewoonte niet veel te disputeeren met zulken, aan wier achting my niets geleegen ligt, daar ik niets mede te doen heb. Hy. [schempig.] Hoe! daar gy niets mede te doen hebt! Is het dan de roeping der Christenen niet, zich tot lastige bemoeiällen op te werpen? moet men niet tydig en ontydig aanhouden? zegt Paulus zo niet? ô Hy is nog een oude kennis van my. Ver-d-d, ja! die Oratie voor Koning Agrippa; dat is waare welspreekendheid. Hy had meer vernuft dan Rabelais en Swift. [Hier over wierd braaf gevloekt en gelachen!] Ik. Als gy op dien toon wilt voortgaan, zal ik my verpligt achten heenen te gaan. Hy. Hebben de moderne Christenen hunne vacantien? Ik. Ja, als zy het ongeluk hebben, om met u en uw soort in gezelschap te moeten zyn. | |
[pagina 111]
| |
Ik zal uw gehoor noch met zyne vuiligheden, noch met zyne lasteringen pynigen. Onder het dessert haalde hy zyn Brieventas uit; ik zag, zonder er notitie van te neemen, dat er verscheide Brieven van Leevend in lagen. Dit speet hem: hy deed het zeker om myn aandagt daar heen te leiden. Is dit, (zeide hy tegen een Heer, die naast hem zat,) is dit niet een schoone hand voor een aanstaanden Dominé. Dit werd toegestemd. Ik zweeg. Hy ging voort met Leevends bekwaamheden, zyne amourette, zyn gevegt met den Jonker, en van zyne vriendschap voor hem, Jambres, te praaten; en voegde er genoeg by, om my te doen besluiten, hoe Leevend thans denkt, doet. Ik schreef hem ook hier over eenen ernstigen Brief; maar zyn antwoord is zo onbescheiden, zo dreigend, dat ik my voortaan wagten zal, van my met hem ergens meer over intelaaten. Ik heb ook van Goudenstein aangetroffen, die thans met Jambres veel omgaat. Hy is zeker een ruwe trotsche knaap, die weinig verstand heeft, maar hy kan echter oordeelen over dingen, die hy heeft bygewoond. Hy verhaalde my: ‘dat Juffrouw Roulin op Willem verliefd was geworden, en dat hy haar, onder belofte van te zullen trouwen, gedebaucheerd had; dat hy, taamlyk voldaan zynde, dit naderhand had geweigerd; dat Juffrouw Roulin, voorziende Moeder te zullen zyn, voor zy Vrouw was, in eene | |
[pagina 112]
| |
doodlyke melancholie was vervallen, die haar wel haast uit de waereld, en hem uit zyne verlegenheid zoude helpen.’ Hy had ook voorgewend minderjaarig te zyn? Welk een schurk! .. Arm, lief Lotje! Had gy haar gezien, Chrisje, gy zoud bloedige traanen over haar weenen. Ik zoude u beleedigen, vreesde ik, dat gy om zynent wil uwen Vader zoud verstooren kunnen: ik bid u, myne lieve Zuster, toon dit, door aan onze wenschen te voldoen. Papa heeft zeker wel geleegenheid, om Leevend te doen nagaan; de berichten, die hy krygt, zyn slegt: dit in diepen vertrouwen tusschen ons. ‘Wat er gebeure, geen lichtmis zal myn Schoonzoon worden.’ Gy kent den onverzettelyken Man, die dit eens zeide. Voor ik deezen sluit, moet ik u berichten, dat ik by uwen Heilig, den Abt Jeruzalem, een bezoek hebbe afgelegd; en hem gezegd, hoe hoog gy u aan hem verpligt reekent. Zyn Portret, dat gy hebt, is geen Jeruzalem! Ik zal u het origineele, of liever een schoone Copy daar van bezorgen. Zo kan een Jeruzalem er maar alleen uitzien. Grootheid en goedheid zyn de grondtrekken. Deezen tusschen ons om uwent wil. Altoos
Uw liefhebbende Broeder,
p. helder. |
|