Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Waarde vriendin!Eergister avond zyn wy hier, zonder dat ons iets meldenswaardigs onderweeg ontmoette, wel aangekomen. Wy lieten ons by myn Heer Helder aanryden; gy weet, dat Mevrouw goedgevonden heeft ons haar huis aantebieden, tot het onze in order zyn zal. Myn Heer en Mevrouw waren niet t'huis; maar eene kleine onpasselykheid was oorzaak, dat Juffrouw Helder haare kamer hield. Zy zat te leezen. Everards tikte aan de deur, deed die open, en bood my haar beleefdelyk aan. Haar eerste voorkomen trof my; zy was in een wit nagtgewaad; zy schynt des geen bezoek verwagt te hebben. Zy ontfing my niet beleefd; indien ik dit zeide, zoude ik haar verongelyken - zy ontfing my met open armen, zag my oplettend aan; maar behoefde niet te zeggen, dat ik welkom was. Nu zult gy my weêr uitlachen; ik weet het wél; maar er ligt voor my iet zo aangenaams in te zeggen, dat ik naar haar gereikhalst heb, en reeds ondervind, wat harmonie des harten tusschen Vrouwen is, dat ik u dit vermaak zeer gaarn vergun. | |
[pagina 102]
| |
Véél had ik van eene Chrisje Helder gewagt: ik ken Willems fyn oordeel en edelen smaak; echter men heeft haar geen recht gedaan. Eene waare schoonheid, grootsch - overmeesterend, in den vollen bloei der jeugd; eenigzins wat onächtzaam, onöpgeschikt: een portret van Rafaël, zegt Everards; gy, Ryzig, zult dit zo wel verstaan als ik. Ik heb noch haare schoonheid, noch haar verstand, zo weinig als haare overgroote schatten, maar dit weet ik, onze harten zyn bevriend. Chrisje Helder is myne Vriendin; en dat wel veel meer, dan zy ooit de myne kan worden. Druk ik dit wel goed uit? Dit meen ik, hoewel zy my nooit zulk een schat van liefde zal kunnen geeven, als ik voor haar bezit. Everards ging nog eens naar 't kantoor, en na een uur uitblyvens, keerde hy met zynen Vriend Renting te rug. Dat uur was een der beste van myn leven. Wy sleeten het in een beschaafd minzaam open gesprek. Toen de Heeren in traden, zaten wy nog op de sopha. Chrisje liet voor ons vieren dekken - en zeide: ik wil myne Mama eens aangenaam verrasschen. Hierom liet zy de koets niet voor het bestemde uur afryden. Myn verlangen, om Mevrouw Helder te zien, was groot. Zo dikwyls er een koets aankwam, klopte myn hart. Toen er eindlyk, het was elf uuren, een stil hield, verschoot ik van kleur. - De | |
[pagina 103]
| |
Vriendin myner Moeder - ach! ..... Wy stonden allen van tafel op. Myn Heer en Mevrouw kwamen op de zaal. Ik ging naar Mevrouw Helder, ik beefde .... zy omhelsde my met een: welkom, lieve Mevrouw Everards. Wy gingen allen weder zitten. Mevrouw plaatste zich tusschen Chrisje en my. De tedere oplettendheid, waarmede myn Heer Helder naar zyne Dogter vroeg, roerde my: al statig Man, al liefderyk Vader. Mevrouw zegt, dat ik den familie - zweem myner zalige Moeder volmaaktlyk heb; hoewel de trekken niet teekenagtig gelyk zyn. Zy zag my met aandoening: ik zag, dat zy met eene dryvende traan aan haare zo jong overleedene Vriendin dagt; hoewel zy het niet zeide. Pragt en Orde geeven hier den huisselyken toon. Hoewel ons huis genoegzaam gereed is, zyn wy verzogt om hier eenige dagen te vertoeven. Rotterdam is eene schoone, frissche, woelige, volkryke Stad, die my wel bevalt. Maar welk eene plaats zoude my niet behagen, indien ik daar myn waarden Everards en myne geliefde Vriendin Helder vond? Ik ben gelukkig, meer dan ik zeggen kan; u zelf kan dit niet heel vreemd voorkomen, zo gy u in myne omstandigheden stelt, en op myne wys gelukkig kunt zyn. Gehuwd met een beminlyk verstandig Man, dien ik met een onverdeeld hart bemin, die alle myne wenschen wel zoude willen voorkomen, die zich in myne liefde | |
[pagina 104]
| |
gelukkig acht: gezeegend met eene Vriendin, en die Vriendin is - Chrisje Helder! geliefd door haare Ouders; gezeegend met meerder middelen, dan ik ooit wenschte; geneezen van mynen beuzelagtigen smaak, die my aangeleerd, niet eigen was. Ik twyffel geen oogenblik, of gy naar uwe verkiezing minder gelukkig zyt: in tegendeel, daar van houde ik my verzeekerd. Wat was ik toch een gedagteloos los Meisje! Dit weet gy trouwens. Ik vind, dat men ernstig wordt, naar gelang men overtuigd is van de voordeelen, die de Voorzienigheid ons doet genieten. Hoe hard kwam het my voor, een huis van vermaak, en zo brillant als dat van mynen Vader, te moeten verwisselen tegen het naare verblyf van eenen zieken, niet zeer aangenaamen, my weinig bekenden Oom; van dien Man geheel aftehangen; en toen dagt ik echter zó ondiep, dat veel grooter rampen my niet zeer smartten. Zekere lenigheid, in myn aart gegrond, bevredigde my nog al spoedig met een geheel ongevallig lot. Thans zie ik, dat ik, door zulk eenen schok, uit mynen draaikring moest gerukt worden. Op zulk eenen dooden stroom overgevoerd zynde, bepaalde ik my eerst, uit gebrek aan uithuizige vermaaken, op my zelf. Dit noemde gy, stoute Meid, myne zedelyke bekeering.... (Apropos, is er ook eene andere dan deeze?) De wys, waarop gy van my scheidde, verwonderde my. Ontken het maar | |
[pagina 105]
| |
niet, gy waart toch min of meer aangedaan. En uw zeggen: ik dagt niet, Pietje, dat ik daar nog zo veel van zoude geweeten hebben, maakte, dat ik u vuuriger dan immer omhelsde. Zeker, zo wy beter voor elkander bereekend geweest waren, wy zouden toch regt hartlyke Vriendinnen geworden, zyn; dit is nu zo niet: maar wie van ons is daar over te beschuldigen? Dit blyft echter vast, dat ik het allergrootste belang in u neem, en alle uwe goede hoedanigheden verëere. Ik hoop, lieve Ryzig, dat gy u toch nergens aan zult wagen; dat gy bedenken zult, in welk eenen staat gy zyt. Mogt uw waarde Man ons eens ten zynen tyde met een aangenaam bericht verheugen: was alles reeds wel afgeloopen! Ik heb de commissie van Mevrouw Helder, om uwe Moeder teder voor haar te groeten. Chrisje verzeekert u van haare achting, en vindt iet origineels in uwe correspondentie en visites met haare oude Tante de Vry. Ei lieve, zend ons de twee Brieven eens, daar wy onlangs over spraken. Nog een woord over Chrisje; ik weet niet, of Renting wel reusseeren zal. Me dunkt, daar is wel achting, wel, vriendschap, maar er is geen sympathie: mooglyk is Majoor Veldenaar daar wel de oorzaak van. Ik kan haar niet beschryven: me dunkt, dat niemand dan haare Vriendin Veldenaar daar toe regt in staat is. Het Profil van Coosje, door Willem getrokken, is inneemend: Chrisje | |
[pagina 106]
| |
toonde het my; en het aanziende, zeide zy: (maar ik bemerkte aan de wys, waaröp zy het zeide, dat het de woorden van eenen andren, mooglyk wel van Lavater, waren:) zagt en stil, zo als het licht in het welgestelde oog dringt; zo als de daauw op de bloemen, en het licht der maan op hem, die gevoel heeft, die voor aandoeningen vatbaar is, werken; zo werkt dit profil op myn hart. Hebt gy niets naders van myn lieven Willem, of van de waardige zieke gehoord? Wat of uw Stiefvader toch aan Willem geschreeven heeft? maar ik denk, het zal maar gasconnade zyn; hy zal met Willem zeker niet aanleggen: kunt gy er niet agter komen? - Kusch Ryzig voor my, en geloof, dat ik blyf
Uwe Vriendin,
p. everards, gebooren renard. |
|