Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Tedergeliefde Veldenaar!Ziet gy, dat in my de grootste aandoenlykheid des harten niet noodwendig moet verzeld gaan van een zwak veranderlyk karakter; in u zie ik niet minder, dat redelykheid, bedaardheid, oordeel en doorzicht niet altoos omzet worden door koelheid en onmededeelneemenheid. De vriendschap moge, wanneer zy minder gloed hebbe, eerwaardiger zyn, maar is ook des te minder troost en hulpryk. Ik omhels des, in de uitgeleezen Vriendin van myn hart, niet alleen oprechtheid, maar ook tedere deelneeming: elke Brief, dien ik overlees, geeft my daar de sterkste blyken van. Denk echter niet, myne lieve, dat ik zo met myne eigen bekommeringen vervuld ben, dat ik over niets anders zoude kunnen denken: De zorgelyke omstandigheden, waarin uwe waarde Moeder zich thans weder bevindt, grieven my zeer. Ach, is de lieve Lyderes dan de Moeder myner Vriendin niet! Is zy het voorwerp myner hoogachting, is zy de Vrouw niet van eenen Man, dien ik en als Mensch en als Leeraar eerbiedig? | |
[pagina 96]
| |
Wat zyn dat ysselyke Menschen, die alleen door wreedheden en schanddaaden geroerd worden! die, laazen zy geene Engelsche Treurspelen, hunne Menschelykheid niet eenmaal zouden ontwaaren! Zou er niet wat aan zyn, Coosje? Hebben niet veele Menschen gebrek aan die fyne zintuigen, die voor ons het zedelyk schoone zo verrukkelyk maaken? Hoe druk ik my best uit? Zyn veelen niet zo weinig bereekend voor de edelste aandoening onzer Natuur, als voor het waare sublime in de Muziek, de Poëzy of Schilderkunst? Worden zy immer als opgelost door een meesterlyken trek der Welspreekendheid - der Muziek? Myn Vader zegt wel eens, dat dit voor eene harsenschim gehouden wordt by veelen, die men noch verstand, noch goedhartigheid betwisten kan. Dit begryp ik niet; en zo is het ook niet by my. Het sterfbed van Belton, van Sinclair - van Lovelace zelf doet my niet veel aan. Het gaat zo buiten myn hart om; het is daar zo verbaast vreemd; het wil er niet mede stemmen; en myne zucht tot rechtvaardigheid sluit mynen boezem voor het medelyden; het medelyden is echter de verrukkelykste aandoening, die my tot nog bekend is. Maar lees ik den Brief, by voorbeeld, van Julie; en wel deeze woorden: ô mon Ami, quand tu verra cette Lettre, les vers rongeront le visage de ton amante, & son coeur, ou tu ne sera plus! Lees | |
[pagina 97]
| |
ik het verhaal van Saint Preux aan Lord Bromstrom, van zyne wandeling met Julie langs die naare, barre, scherpe rotzen, en eenzaame plaatzen, daar hy eens zyn verblyf hield; toont hy haar de gedenktekens zyner liefde in de rotzen gegraveerd; neemt hy haare hand, zegt hy: Quoi, Julie! votre coeur ne vous dit-il rien ici? Quoi? ne sentez-vous rien - quelque emotion sécrette, à l'aspect d'un lieu si plein de vous? Dan, dan smelt myn hart van het allertederste medelyden voor - beide. En, schoon ik hunne voormaalige zwakheid laake - ik voel echter zo leevendig, wat er toen in de ongeneesselyke harten deezer ongelukkige, deezer zwakke, maar geenzins bedorven menschen moet hebben omgegaan. Daar myne ziel nu dermaate gestemd is, kan ik ook bezeffen, wat er in uw hart moet voorvallen, wanneer gy uwe kwynende Moeder beschouwt, omringd door haare jonge Kinderen, en betragt door den besten aller Echtgenooten en Vaders. Dan moet eene drukking aan haare hand, een bezield oog, een zucht, die met moeite wordt doorgelaaten, zó véél uitdrukken, dat het eerste, en dus nog het kragtigste, het zielenvolste woord daar ondraaglyk laf - yskoud by is. Om deeze myne wys van gewaarworden, kan het ook niet anders zyn, dan dat ik nog veel meer medelyden heb met onzen Vriend, dan wel overhelling om hem met mynen afkeer te straffen; en | |
[pagina 98]
| |
dit niet, om dat hy Willem Leevend is; neen, maar om dat ik overyling, zwakheid, (of hoe moet ik zyn gedrag omtrent zyne geliefde Lotje beschouwen?) geene boosheid, geene eigenlyke ondeugd kan noemen. Ach, Lieve, het kost ook een gevoelig hart zo veel, om een voorwerp, dat wy zeer lange met vriendelyke gevoelens, met achting beschouwd hebben, optegeeven! .... En nog te meer, naar gelang wy onze medemenschen zo gaarn van hunne beste zyde beschouwen. Het bedroeft zo diepgaande, wanneer wy het met de deugd wel meenen, te zien, dat haare meest beloovende jonge vrienden haar verlaaten. Het afcheid van uwen voortreffelyken Sytsama is eene dier tooneelen, waar by myne oogen de allerdierbaarste traanen storten! 't Zy waardige menschen uitschitteren, of bezwyken, wy kunnen omtrent hen niet onverschillig blyven. Zy, wier deugd ongevoeligheid is; zy, die niets goed noemen, dan het geen door de strengste verzaaking verkreegen wordt, mogen dit anders beschouwen; my is dit onmooglyk. Maar wat overëenkomst, welke aantrekkenskragt kan er bestaan tusschen braave menschen, en schandvlekken onzer edele, onzer hemelsche natuur? Geene! zulke bedryven zyn ons al te vreemd. ô Wy voelen zo sterk, dat wy even onbekwaam zyn, om een deugdzaam hart te verleiden, als om een vrolyk kind te vergiftigen: maar wy voelen met een, dat ons hart eene | |
[pagina 99]
| |
zwakke zyde heeft; dat men kan doolen, zonder dat wy iets van onze innerlyke waarde verliezen. Wy voelen even duidelyk, welk eene redelyke kragt er vereischt wordt, om altoos te overwinnen; hoe waakzaam wy zyn moeten, zullen wy hooit eens verrascht worden. Deeze zelfskennis stelt ons in staat, om een zagtmoedig oordeel te vellen over andren; ook dan, als wy daar zelf om lyden moeten. Alledaagsche menschen, die altoos naar de uitkomst over de oorzaak en het oogmerk oordeelen; zy die nooit een stryd verlooren, om dat zy nimmer te velde trokken; mogen met eene domme versmaading en ongegronde zelfsvoldaanheid nederzien op hunne medemenschen, die, naar hun oordeel, berispelyk, - strafwaardig zyn; kundiger kenners van het menschlyk hart, lieden van verdienste, zyn en blyven niet te min de bevoegde Rechters in deezen; even zo wel als zy, die genie hebben, de natuurlyke beoordeelers zyn van hun, die Geniën zyn. Zy alleen weeten, wat het inhebbe een werk, niet van smaak, niet van vernuft, neen, maar een werk van Genie, van oorspronkelyke Genie, te vervaardigen. Maar ik vrees, dat ik al te langwylig worde. Zie hier al weder Brieven van Renting, en het copy van myn antwoord. Doe ik hem geen recht, al kan ik hem niet beminnen? Wy wagten Mevrouw Everards hier. Mama wil niet, dat zy | |
[pagina 100]
| |
naar haar Mans huis met hem vertrekt, voor dat het in volkomen order is. Ik schryf deezen des in voorraad, en zal hem sluiten, zo dra ik haar gezien heb.
De minlykheid onder een alleraangenaamst voorkomen, welgemaaktheid, zonder styfheid, fraaije manieren, ongedwongenheid, iets ingetogens, 't welk met eenen kwalyk staanden schroom niets gemeens heeft, een malsch ryzig postuur, fyne trekken, lieve zagte blaauwe oogen, schitterende blankheid, vrouwelyke goedaartigheid, aandoenlykheid, die alles vertedert, heb ik gistren omhelst in de engelagtige Vrouw van Everards. Gy moet haar zien, - beminnen kan dan niet uitblyven. Zy verzoekt my u van haare hoogste achting te verzeekeren; met verrukking zie ik den dag te gemoet, waar op ik u kan toonen, hoe zeer ik ben
Uwe
chrisje helder. |
|