Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Myn heer!Hy, die, daar hem alle wegen ten onderzoeke openstaan, zonder onderzoek een bitter oordeel velt, verdient niet, dat men hem onderrigt. Hy, die eenen getrouwen eertyds waarden Vriend, die hem nooit beleedigd heeft, op het getuigenis van iemand, dien hy zelf voor een deugeniet houdt, verdenkt, en behandelt, zo als gy my behandelt, verdient al de kwellingen, die de zedeloosheid zyns Vriends hem zouden doen lyden. Waan des niet, dat ik my zal ophouden met uwe beschuldigingen te weêrleggen. Weet alleen, dat geen agterdogtig ligtgeloovig karakter eere doet aan dien Godsdienst, wiens onhandige verdeediger gy zyt. Nu myne geheele ziel buiten zynen zagtmoedigen invloed is, en dat wel door u, zal ik niets meer hier over zeggen dan dit: al wat gy van my liegt, zult gy door uw berouw boeten - maar wee u, zo gy de beminde myner ziel aanraakt! Is het uwe Logica, dat bedagtzaam twyfelen aan Godsdienstige Leerstellingen uitloopt op zedeloosheid? Be- | |
[pagina 94]
| |
wys dit! me dunkt, zulk een haatlyk werk is niet kwalyk voor u bereekend! .. Helder! .. eens myn waarde Helder, waarom doet gy myn bloed in de aderen gisten? Moest gy, gy juist, myn verzoeker zyn ten kwade? ... Wel haast zal de Engelin ons begeeven! Mogt ik haar volgen! ô Leven, wat zyt gy dan eene te leurstelling ... Nog zo jong en reeds afgepynigd.... Ik ga, in het byzyn myner Lotje, de heele waereld - u ook - vergeeten.
w. leevend. |
|