Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Myn waardste -Vriendin! Moet het zo zyn? Mag ik geen ander woord gebruiken? Daaglyks heb ik het onwaardeerbaar geluk om u te zien, met u om te gaan; maar nimmer geeft gy my de geleegenheid, om met u vertrouwlyk te kunnen spreeken; er blyft dan geen ander middel over, dan my zo een onderhoud door middel myner pen te verschaffen. Ik zie, dat ik tot nog geene de minste voor my gunstige indrukken op uw hart gemaakt heb. Gy zyt beleefd, minzaam, toegeeflyk: gy zyt myne Vriendin: wat kan ik anders zeggen? Hier voor ben ik u dankbaar; ik voel zeer leevendig, wat het is, u als myne Vriendin te mogen beschouwen. Indien myn hart u niet op de tederste wyze beminde, hoe gelukkig zoude ik zyn? Vóór ik op reis ging, beminde ik u; gy waart naauwlyks vystien jaaren. Dit myn dierbaar geheim konde ik niemand mededeelen. Gy zelf waart er onkundig van. Het hield my, waar ik my ook bevond, altoos bezig, en ik hebbe u in duizend opzichten verpligting voor de indrukken, die gy op | |
[pagina 51]
| |
myn hart gemaakt had. My uwer waardig te gedragen, wat vermogt dit niet op my, als wel eens alle andere bedenkingen kragtloos waren..... Die stille verborgen neiging, die my altoos tot u trok, is, zedert ik uwen persoonlyken ommegang geniet, verheeven tot eene sterke welgevestigde liefde. Gy hebt my by herhaaling gezegd, dat ik alleen uw Vriend worden kon; dat gy my verzogt, nooit aan u in eene nadere betrekking te denken, enz. Behoorde my dit niet genoeg te zyn, om u te gehoorzaamen? Ik kan niet! Hoe, is deeze verzeekering zo sterk, dat ik daar door alle hoop zoude opgeeven - uwe conversatie myden? Vergeef het my, schoone, achtingwaardige Helder! Met u om te gaan is de behoefte van myn hart geworden. Maak my des zo ongelukkig niet, dat gy dit volstrekt van my eischt.... ‘Maar de waereld?’ - Edelaartige! Zult gy aan haare nietsbeduidende snapzucht eenen Man opgeeven, dien gy uw Vriend noemt; een Man, die, waar zulks te pas komt, bekent geene hoop op uwe bezitting te hebben; dat myn aanhouden u verdriet, dewyl gy my niet bemint? Ziet gy my dan ooit met de oogen eener Vriendin; heb ik eenig recht op uwe achting; laat my dan toe myne conversatie met u te vervolgen: zy maakt het geluk uit van myn leven! De onaangenaamheden, waarïn gy met myn Heer uw Vader begint te komen, grieven my | |
[pagina 52]
| |
maar sta my toe, dat ik die moge wegneemen.... Ach, voor u, ô beminde van myn hart, heeft uw Renting niets geheims! De vriendschap beschuldigt my alreeds, dat ik u iets verborgen heb. Lees dan de Copie van mynen Brief aan uwen Vader, by geleegenheid van zeker gesprek met my gehouden. Zie, of ik my ten uwen opzichte als uw Vriend gedragen heb. Zyt gy niet een weinig over my voldaan? Gy ontwykt my zo zorgvuldig, dat ik de geleegenheid niet heb, om een eenigzins agtervolgend gesprek met u alleen te houden. Dit is de oorzaak, dat ik u de moeite geef van deezen in te zien. Ik merk, dat Mevrouw Helder al eens spreekt van vroeg naar Buiten te gaan, indien ten minsten het schoone voorjaarwêer aanhoudt: met treurigheid verneem ik dit. Dan mis ik uw gezelschap; het is my dan onmooglyk u dikwyls te komen zien. Laat my des ook om die reden toch in het bezit van een geluk, my zo noodzaaklyk om eenige rust te kunnen genieten. Ik ben, met de tederste en hoogachtendste liefde,
Uwen
j. renting. |
|