Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Hoogge-eerde tederbeminde moeder!Niets kan my ooit aangenaamer zyn, dan een Brief, door uwe Moederlyke liefde, en onder het geleide van uw gezond oordeel geschreeven. Oordeel des, hoe smartlyk my die gevallen is, waarin ik zo leevendig ontwaar worde, wie u dien heeft ingegeeven. Niets kon ook de bittere gedeeltens van dien Brief voor my draaglyk maaken, dan de gedagten: zo zoude myne Moeder niet geschreeven hebben, indien zy haar eigen hart en verstand had mogen volgen. Myne eerbiedige liefde voor u verbiedt my uwen Brief zo te beantwoorden, als myne getrapte eigenliefde vordert. Die Brief, hy zy dan zo als hy zy, is door de lieve hand myner Moeder geschreven. Alles, wat u in dit antwoord wat stout zal voorkomen, gelieve gy aantemerken als alleen betrekkelyk op die gezegden, welke Dominé Heftig en de Heer van Oldenburg u hebben opgegeeven. Dit gezegd hebbende, ga ik uwen Brief beantwoorden. De goede harmonie, die er thans tusschen myne | |
[pagina 46]
| |
Zuster en my heerscht, ontstaat niet uit eenvormigheid van godsdienstige begrippen, waarover wy nimmer correspondeerden; maar uit de ontwikkeling van haar karakter, dat nu veel meer met het myne instemt; en is een bewys, dat alle onze voorige verschillen maar gevolgen waren van kinderagtige ligtgeraaktheid by my, en van een al te groote zucht voor het Satyrique by haar; naar maate de oorzaaken ophouden, verdwynen de gevolgen: dit gaat altoos door. Dat myne lieve Moeder my, toen ik onlangs in Amsteldam was, niet zo vriendelyk ontfangen heeft als gewoonlyk, kon my, die daar zo veel belang in neemt, niet ontsnappen; ik voelde het ook, maar dit viel my draaglyk, om dat ik my, zo veel ik weet, nergens over hebbe te beschuldigen. Dat myne Mama niet voor het Romanesque is, begryp ik; het gezond oordeel vindt daar nimmer smaak in; ik vertrouw echter, dat eene Vrouw, zo zagtaartig als myne Moeder, de liefste gevoelens van het wel gevormd hart, de tederste bewyzen van menschelykheid, niet romanesq zal noemen. Zo ik iets op u vermag, plaats nooit de naamen van Roulin en van Oldenburg by elkander. Hem, dien ik uit achting voor u alleen Vader kan noemen, hebbe ik nergens eenige verpligting voor; of het moest daar voor zyn, dat hy my myn fortuin met den voet heeft doen schop- | |
[pagina 47]
| |
pen, door my het leven zo onaangenaam te maaken, als nodig ware, om my uit een bloeiend Kantoor te doen treeden, en hem en zynen Neef dat interuimen. Uwe bede: ‘dat de Hemel Juffrouw Roulin herstelle;’ is geheel uwe eige. - Gave God haar aan ons allen, die haar beminnen, weder, dan zoudt gy, myne geëerde Moeder, van myn onberispelyk gedrag de allerbeste verzeekering hebben, die gy begeeren kond: want myn zucht om haar te behaagen, om door haar goedgekeurd te worden, zoude my altoos in staat stellen om ook myne allermeest geliefkoosde driften te doen zwygen. Wat nu aangaat de beschuldiging, die men tegen my als een ongeloovigen inbrengt; hier op zal ik het volgende antwoorden. Nooit heb ik de hooge verborgenheden van den Godsdienst bestreeden, wel verzeekerd, dat ik hier toe nog niet bekwaam ware. Nooit heb ik my tegen een eenig leerstuk verzet. Ik heb alleen in zeker Vaers (en dat konde ik ook wel gelaaten hebben,) eenige bespiegelingen over den Natuurlyken Godsdienst nedergezet. Hier over heeft Dominé Heftig aan mynen geëerden Professor Maatig geschreeven; maar het schynt, dat het verdeedigend antwoord des Professors Zyn Eerw. niet zeer gesmaakt hebbe, en dat hy dit op my wil verhaalen. Alle de exclamatien, die men zo dikwyls en | |
[pagina 48]
| |
veeläl ten onpasse herhaalt, reeken ik zeer weinig; ook die, myne waarde Moeder, zyn niet uit uw verstand voortgekomen: uwe pen heeft die alleen neergezet. Wees echter gerust, dat ik te wel overtuigd ben van het gewigt der zaak, om die niet naarstig, onpartydig, en eerbiedig te onderzoeken, op dat ik door overtuiging geloof, dat Jezus is de Christus; dat ik zal poogen, om eenen onergerlyken wandel te houden, my niet bekreunende, of men dien zal benoemen met den naam van burgerlyk goed, of geloofswerkzaamheid. Uwe Moederlyke vooringenoomenheid hoop ik nooit te zullen behoeven, ter bedekking van eenige hoegenaamde ongeregeldheden; en dan vertrouw ik, dat gy my niet zult opgeeven ter liefde van eenen Man, die, zo hy zulks eischt, beneden myn aandagt is. Indien hy niet zo naauw aan u verbonden ware, ik zoude my duidelyker uitdrukken. Dit weinige om my te doen verstaan. Dewyl ik in staat ben, om u reekening te kunnen doen van het geld, my door u ten mynen byzonderen gebruike gegeeven, verzoek ik vriendlyk, dat gy my eenige penningen gelieft toe te zenden, wyl ik thans weinig meer overheb. Ik ben, weet gy, geen verkwister, maar ik heb, wyl ik aan eene ruime fatsoenlyke verteering gewoon ben, echter geld noodig. Het zal my een byzonder ge- | |
[pagina 49]
| |
noegen zyn, u getuige te maaken, hoe en waar aan ik het heb uitgegeeven. Ik beveele my nederig in uwe goede gedagten, en hebbe de eere my met liefde en onderdaanigheid te noemen,
hoogge-eerde tederbeminde moeder!
Uw gehoorzaamen Dienaar en liefhebbenden Zoon,
w. leevend. |
|