Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Weledele jonkvrouwe bruid!Laat ik nu evenwel óók toonen, dat ik weet hoe men schryven moet, als men de eere hebbe om aan eene Bruid te schryven. Wat nu meer? Ik weet het niet! maar ik heb u immers al veel heil en zegen gewenscht; (heb ik niet!) immers met myn hart. Waarlyk, ik was niet half zo capot, toen ik zelf de gilde Os - ei, de Bruid was - (hoe kan ik my zo verspreeken,) dan toen gy my in die waardigheid omhelsde. Gy zaagt er zo zagtmoedig, zo lief uit, zo Bruidelyk; ja ja, ik maak zelf woorden, als ik myn gading zo niet vind. Zeker, Mama heeft groot gelyk, als zy zegt, dat gy veel beter er uitziet dan ik. Nu, als de goede Vrouw zich hier over niet schaamt, behoef ik er my althans niet over te schaamen. Wim is zeker veel beter uitgevallen, maar alle bakten en brouwten zyn niet even goed. En zonder mooi te zyn, heb ik echter genoeg verwoestingen aangeregt in de waereld der Petits-maitres, en Sirs Uilskuikens. En wat Ryzig my ook in arren moede, (dit woord heb ik geleerd van myne Nigt | |
[pagina 27]
| |
Hexameter,) verwyt, nooit verwyt hy my, dat ik er maar maatigjes uitzie. Ryzig zeg ik, en niet myn Man. Wél, ik kan met hem geen land, bezeilen. En zo gy my nu alweer ongelyk geeft, dan zal ik nog veel kwaadaartiger op u zyn dan op uw grooten Vriend Ryzig; dat's veel gezeid. Hy kwam zo verbaasd wel gehumeurd t'huis, dat ik my een regt prettigen dag beloofde..... Wel hoe haspel ik zo alles tot eenen roerom? (zegt de Historieschryver Hooft.) Laat ik u de zaak bedaard vertellen. - Hy kwam dan met my eergisteren nagt zo wel gehumeurd van uw partytje, dat ik my eenen overheerlyken volgenden dag beloofde. Het was niet dan Kindlief en Wyfje; en by my, (gy weet, ik ben met een goed woord te leiden;) by my waren alle zaaken zeven. Ik was puur met myn Man in myn schik; me dagt, ik kon toch met hem op eene boerenkermis komen. Ja! zo menigen Franschman! ... Maar ik merk, dat ik de zaak van wat hooger moet ophaalen. Weet dan, dat Ryzig een Vriend in den Haag heeft, eenen Heer Goedmans; dat die voor eenige dagen door Amsteldam passeerde met zyn Vrouw, met zyn Kind, met zyn Min; of, (want gy zyt toch altoos zo verbaasd criticq) de Min van zyn kind; en ons eene zeer statieuse visite gaf. In geheel Amsteldam is maar zo ééne elegante Equipage. Witte livryen met zilver uitgemonsterd; ô zo mooi, zo mooi! Mevrouw en ik waren aanstonds vrien- | |
[pagina 28]
| |
den. Onze vriendschap begon, zo als by de meeste Vrouwen, met eene confidence, betrekkelyk, tot zekere dingen, die zekere jonge Vrouwen in zekere omstandigheden wel eens meer overkomen; en die u, als wy eens een jaar verder zyn, ook al eens een bedrukt gelaat zullen kosten! - Enfin, de tyd was om, eer wy er aan dagten; maar wy hoopten het eens te hervatten. Onze Mannen hadden het zo drok, dat zy van ons hoopen niets gemerkt hadden. Toen zy vertrokken waren, wist ik geene woorden te vinden om uit te drukken, hoe Mevrouw Goedmans my behaagde. Ik heb zedert niet gepraat, gedagt, gedroomt dan van en aan Mevrouw Goedmans. Mevrouw Goedmans! wel Mevrouw Goedmans! dat was nu al, wat men met oogen zien kan. Mevrouw Goedmans! dat was, met één woord gezegd, eene allerbeminlykste Vrouw. Myn lelykert (ja, ik wil op hem schelden,) zei niet veel: en ik, goed schepzel, ging daar uit besluiten, dat hy my niet jalours wil maaken; och Heer, ik denk altoos het beste van myn naasten; en een knorrige kliek van een Man is evenwel ook myn naasten; is hy niet? Des ogtends aan het ontbyt komende, vonden wy een Brief op de tafel. Hy las dien, en zweeg: ‘Is 't een Brief over affaire, Ryzig?’ Hy. Neen: hy is van Goedmans; daar Lief, lees hem maar. Ik. [Ik las dien, en zei daar op.] Wel dat is | |
[pagina 29]
| |
heel vriendlyk. Wy gaan zeker? Ik ben in geen twee jaar in den Haag geweest. [Hy laat my altyd schoon uitrammelen, zo deed hy nu ook.] Het Hof zal regt brillant zyn. Het is nog vroeg in 't voorjaar; alle vermaaken zyn nog aan den gang. Lieve Ryzig, wanneer gaan wy? .... de volgende week? ... Ik ben nu nog vlug en wel. Hy. Ik hoop, dat gy nu niet meent, wat gy zegt. Myn lieve kind, kan ik denken om met u naar den Haag te gaan? werken, werken, dat is myn zaak. Ik. Kunt gy niet voor een weekje de directie geeven aan uwen Boekhouder? Mama is immers nog niet in haar nieuwe huis: zy bezorgt zo graag alles. Hy. Ik zou dit ten minsten niet verkiezen. Ik. Ook niet, om my het allergrootste plaisier te doen? Hy. Is het uw allergrootste plaisier eens in den Haag te logeeren? Ik. Is het, indien dit zo ware, onbetaamlyk? Hy. Al naar men het neemt: maar my dunkt, dat eene weldenkende Vrouw nergens zo gaarn moet zyn dan in haar huis; vooräl, als zy zo veel reden heeft, om daar vrolyk en vergenoegd te zyn. Ik. Zo! ik merk het al. De reis is af. Zeer wel! dit is de laatste keer, dat ik u occasie geef om my te kwellen. Ik zal nu wel haast onverschil- | |
[pagina 30]
| |
lig voor alles zyn; niet echter uit onverschilligheid, kan ik u zeggen. Hy. Gy zult u wel bedenken. Waarlyk, ik kan niet uit, en gy wilt immers niet zonder my gaan; vooral nu niet. Ik. Dat is waar; doch dit moest u des te inschikkelyker maaken. Hoor, weet gy wat, ik zal u niets meer voorstellen, dan zult gy ten minsten het vermaak missen van my altoos alles te weigeren, daar ik smaak in heb. [Ik was nooit zo verdrietig, en zei nog een heele scheepslading gekheid.] Hy. Als gy niet met my spreeken wilt, ga ik heen: anders zou ik u de voornaame reden zeggen, waarom ik dit weiger; dan dit moet tusschen ons blyven. [Hy stond op; myne nieuwsgierigheid won het veld.] Ik. Wel nu, zeg op; wat hebt gy er tegen? Hy. Gy moet daar, aan dat huis niet logeeren. Ik. Hebt gy Vrienden, daar gy uwe Vrouw niet by hebben wilt? dat is vreemd? Hy. Zo moet u dit zeker toeschynen. [Hy zette zich naast my.] Maar dat vreemde zal wel dra verdwynen; gy zult zelf oordeelen. Gy moet niet denken, dat ik zo onredelyk ben, dat ik vermaak zoude vinden, om u ergens in te kunnen kwellen. Ik. En gy denkt mooglyk, dat dit nu vry waarschynlyk by my wordt? [Ik lachte.] Nu, | |
[pagina 31]
| |
waarom mag ik daar niet gaan? Het zyn immers uwe Vrienden? Hy. Om dat deeze myne Vrienden in den hoogsten Haagschen Ton leeven; en gy weet, dat die my te zeer mishaagt, om die immer in myn huis te zien. Wy, Amsteldamsche Kooplieden, moeten ons ten minsten door een geregeld werkzaam leven onderscheiden van zulken, die wy straatslypers noemen. Ik vrees ook, dat gy nog niet genoeg van uwe oude kwaal hersteld zyt, om u veilig in een huis du Ton te kunnen brengen: doe ik dan niet best, dat ik u niet in verzoeking leide? Ik. Ik dagt niet, dat gy nog zo veel voor uw zaak te zeggen had. Het zyn echter uwe Vrienden. Hy. De Heer Goedmans was myn Vriend, vóór hy trouwde. Toen leefde hy zo geregeld ongeregeld niet. Ik breek niet met myne Vrienden, die ik mooglyk nog nuttig zal kunnen zyn, al keur ik hunne dwaasheden af. Mevrouw Goedmans is eene lieve Vrouw, die alleen in andere handen moest gevallen zyn, dan in die van een Man, onbekwaam haar iets te weigeren, ook dan als hy begrypt, dat het haar nadeelig is.... Ik. Nu, daar heb ik niet over te klaagen. [Hy lachte.] Hy. Als wy daar gaan logeeren, eischt de betaamlykheid, dat wy hun by ons verzoeken; dan raakte gy weer in dien stroom, waaruit ik u half | |
[pagina 32]
| |
met half tegen uw zin gered heb. Dit moet ik in den beginne voorkomen. Ik. Ik ben vergiftig knorrig, Bram. Hy. En waarom toch? Ik. En - waar - om - toch? Wél, om dat myn Man altyd de reden op zyn hand heeft. Hy. Is 't anders niet? kom aan, ik zal u met de reden verzoenen; dan zult gy zien, of zy wel altoos myn party zal houden. Ik. Ja, maar nog niet. Zy ziet er my veel te deftig, te precies uit. Ik estimeer haar nog al, maar ik stem niet genoeg met haar overëen, om haar tot myne Vriendin te willen hebben. Hy. Zo als gy dit verkiest: ik vrees echter, dat gy nog eene oude geneegenheid hebt voor haare Vyandin; en dat die u een hoope kwaad van haar vertelt. Ik. Haare Vyandin? En wie is dat lievertje; zeg? Hy. Dit lievertje is Madame la Mode; een regt Fransch volage karakter; niet geschikt om de amie te zyn van eene deegelyke Hollandsche Vrouw. Ik. Daar is wat aan. Hy. Als onze Vriendin te Rotterdam woont, zullen wy, zo dra ik tyd heb, haar gaan bezoeken; dat zal u immers ook wel aangenaam zyn; en haar aanstaande Man ... Ik. Is geen homme du Ton ... Hy. Wat kunt gy myne gedagten raaden! | |
[pagina 33]
| |
Ik. Gy spreekt doorgaans vry duidelyk. Hy. Altoos om verstaan te worden. Hy ging naar 't kantoor; maar vóór hy naar de Beurs ging, gaf hy my eenen Brief te leezen. Het was een beleefd antwoord; hy spaarde my; doch bedankte echter, onder voorwendsel: ‘dat hy niet van huis kon, en dat ik niet verkoos, voor al nu niet, om zonder hem naar den Haag te gaan enz.’ Knorrig ben ik; dat is vast, maar meest op my zelf. 't Is toch spytig, dat hy, by slot van rekening, altoos gelyk heeft. Hy behoorde, beleefdheids halve, nu en dan eens ongelyk te hebben. Nog een woord over Chrisje Helder. Ik wensch u veel geluk, met al myn hart wensch ik u geluk. Zie, zo ben ik ook weer niet, dat ik iemand iet zoude misgunnen, daar ik zelf geen trek naar heb. Eene Vriendin, zo als gy voor my zyt, daar heb ik wel genoeg aan. Ik heb geen denkbeeld van eene grootere Vriendschap. Ik begryp echter wel, dat gy elkander regt zult bevallen, en dat gy met Coosje en Chrisje een fraai Vriendschaps Trio zult zingen. Word ik echter niet schadeloos gesteld? Kyk eens, Kind, daar gaat gy nu zo uit ons lieve Amsteldam; en Joost weet, wanneer ik u weer zie. Uw Man zal u zeker veel meer toelaaten, dan de myne my zal doen; gy zult hem als zyne schaduw volgen; dat kan niet anders. Ik moest des nu au desespoir zyn, om dat gy vertrekt: dat is evenwel zo niet. Ik | |
[pagina 34]
| |
heb u heel lief, en zie u graag, maar ik mag met dit al wel lyden, dat gy met Everards opkraamt; en dat al ben ik niet smoorlyk en doodlyk verliefd op mynen zeer redelyken Man. - Anders was daar weinig duisters voor u in. Want onze Vrouwen offeren anders zeer gemoedelyk (geduurende het eerste half jaar van haar huwlyk) alle haare Vrienden op aan den nieuwen Afgod, voor wien zy, zoete zielen, nedervallen. Zo verbaasd werkt het nieuwe op onze zwakke harten. Lees den Brief van Tante. Het is my lief, dat Ryzig my in dit stukje echter braaf de hand geleend heeft. Had ik voorzien, dat de goede Vrouw zo in angst zoude geweest zyn, ik had die Pret niet begonnen. U heb ik er toe verleid; maar Bram moest wyzer zyn. Die beste Vrouw verdient niet, dat ik haar zo kwel! Zy heeft by Juffrouw Heftig eens uithooren geweest, maar die weet er zeker niets van. Hoe vind gy dit?
alida ryzig, gebooren leevend. |
|