Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Lieve Chrisje!Hoe bemin ik reeds die lieve Renard! Wel, die Brief is uit haar hart voortgevloeid; er is geen enkle trek van vernuft in te vinden. Hoe voldaan moet ik dan over de schryfster zyn! Er is, myne Helder, een geslagt onder ons aan het opstaan, dat altoos geestig zyn wil. Bleef dit nog als eene monopolie onder de Dichters, men zou het zich kunnen getroosten: wat hebben wy, zo wy het niet verkiezen, met hun te maaken? Maar neen: het vernuft, en dat wel, geloof ik, juist niet van het echte zoort, bemoeit zich waarlyk thans overal mede. Het stapt zelf ten kanzel, en of het daar wel meerder te pas komt, dan in eene Elegie, zoude men kunnen in twyfel trekken. Myns Vaders Collega, de Eerwaardige P., doet zedert eenige maanden de geestigste Predikatien, die een mensch hooren kan. Zyne Leerreede is niets dan eene bigarrure van snel en punt spreuken. Alles wordt ook in zulke snippertjes gesplitst; en de Man heeft zynen toeloop aan dat kunstje te danken. Zo kreegen wy eens een Communicatie Brief, ons de dood van | |
[pagina 22]
| |
des schryvers Vrouw meldende, die dus begon: ‘Het aardsche Metaal had nog naauwlyks den twaalfden toon van zich gestooten, toen myne geliefde Echtgenoote gistren middernagt enz.’ Ik vind in de tyding zelf niets, dat kan doen lachen; evenwel behoeft men geene jonge Mevrouw Ryzig te zyn, om zo eene Brief niet heel stemmig te kunnen leezen. Maar er is zulk een gekkelyk contrast tusschen iemand, die bedroefd is, en ons dat op de geestigste wys zeggen wil, dat het gezond oordeel daar tegen opkomt. Wat, bid ik u, kan het vernuft toch met een bedroefd hart te doen hebben? Leert de ondervinding ook niet, dat lieden, welke een schat van keurig en verheeven vernuft bezitten, zich daar spaarzaam van bedienen? dat zy het zelf nooit bezigen, als zy de pen opneemen om ons de gevoelens van hun hart aftebeelden. Hy, die zyne liefde met geest en bevalligheid, kunstig, beschryft, kan een geestig Man zyn, maar hy voelt niet, wat hy zo aartig uitdrukt! De Brief kan my als een geestig stukje eenige oogenblikken behaagen, maar hy spreekt niet het allerminst tot myn hart: dit is zelf onmooglyk. Ik heb myn Vader meermaal tegen Hendrik hooren zeggen: hoe wel zegt Horatius:
Wilt gy dat ik zal weenen, ween gy zelf dan ook.
Vind gy my niet zeer opgewonden, myne heele | |
[pagina 23]
| |
lieve? Ik ben het ook. Brieven van Sytsama, die niet met al geestig zyn; en de redelyke gezondheid myner dierbaare Moeder: nu is er voor u niets duisters in. Ik zal dan zo maar voortgaan. Welk Meisje, dat niet stapel zot is, kan een Brief leezen, opgesteld in den Celadonschen styl van Mademoiselle Scudery? En wat hebbe men te denken van die schaare, welke opgaat om geestige Predikatien of sententieuse Treurspellen te hooren! Alles is wél, zo deeze Vernufts-koorts maar geene Volksziekte wordt! - Een onzer oude Dichters zegt, of (en dat is des te fraaier,) doet een Vorst zeggen tegen de Belle:
Ik liet myn Scepter slippen,
Indien ik, met myn mond, op d'oever van uw lippen
Mogt stranden met een kusch.
En:
De traantjes, die gyschreit, zal ik met goud doorbooren,
En hangen die te pronk, voor paerlen, in myne ooren.
Is het wel doller te bedenken? En dat was toen evenwel heel mooi! Zou men niet mogen vaststellen, dat het gezond verstand afneemt, naar maate dat deeze raazende drift, om geestig te zyn, de overhand krygt? Hoe dikwyls hoort men een Genie tot een Vernuft verlaagen! maar ik zou al te | |
[pagina 24]
| |
omstandig moeten worden. My dunkt, dat het waare talent om meesterstukken, by voorbeeld voor het Tooneel, te vervaardigen, verlooren raakt, als zulke meesterstukken niets dan schitterende gedagten en aartige slagen vervatten. Had Moliere wat minder aan het publyk geofferd, welk een Man zoude dit geweest zyn! Dit niet offeren aan het publyk is oorzaak, dat de groote Corneille, in zyne schoonste stukken, nooit is te evenaaren. Het is waarlyk geen kleine zaak, karakters, wel gesouteneerde karakters, die altoos werkzaam zyn, te schilderen. Hy, dien dit kan gelukken, moet genie, moet een weelig verstand, moet menschen-, moet waereld-kennis hebben; en ook die kunst van waarneemen bezitten, welke hem in staat kan stellen om door de oogen in het hart in te zien, en dáár de fynste springveêrtjes te ontdekken van in het oog vallende daaden. Kent gy deeze regels niet?
Dans un Roman frivole aisément tout s'excuse,
C'est assez qu' en courant la fiction amuse;
Trop de rigueur alors serait hors de saison:
Mais la scene demande une exacte raison.
Hoe byster geleerd begint myn Brief er uit te zien! Zou dit wel beter recommandatie voor hem zyn, dan dat hy blikkerde van vernuft? Gy merkt wel, dat ik met onze aanstaande Vriendin regt in | |
[pagina 25]
| |
myn schik ben? Vind gy het echter niet een weinigje vermetel, dat ik niet vrees, of ik nu ook iets van uw hart zal moeten verliezen, wanneer wy eene derde met ons verbinden? Vind gy 't niet? Dan is 't wél. Nu trouwens, ik ben, om dat ik u volmaakt wel ken, ook volmaakt gerust; en weet, dat de zuiverste vriendschap nog altoos uitzondering toelaat. Chrisje Helder zal wel eene Vriendin nevens my kunnen beminnen, maar nooit boven my; om dat zy ook personeel behaagen in my heeft. Op uwe verzeekering alleen geloof ik alles, wat gy my van uwe manier van denken over Willem gezegd hebt. Gy kunt my niet misleiden, zo gy u zelf maar niet misleidt; en daarom kan ik heel wel toestaan, dat gy nog sterker om die reden verlangt, dat zyne Vriendin reeds te Rotterdam woonde. Ik denk zeer veel aan hem, ook nu, nu ik hem niet in betrekking tot u beschouw. Wy zien reeds met vermaak de eerste slaauwe uitspruitzeltjes, die de komst der Lente beginnen aan te toonen. Zult gy heel laat Buiten komen? Dat hoop ik immers niet. Of zal de overkomst onzer Amsteldamsche Vriendin my van uw byzyn versteeken? Meld my dit alles eens. Over het Vaers eens nader. Altoos
Uwe
c. veldenaar. |
|