Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Myne heele lieve!Ik was te bedroefd, toen ik mynen laatsten aan u schreef, om u den Brief van Juffrouw Renard te zenden, of eigenlyk te lusteloos; gy waart niet over my voldaan: wat behoeft er meer? Zie hier dan den Brief, en het Vaers van Leevend. Ik had niet gedagt, dat een Meisje van zulk een verwaarloost karakter, die nu maar zedert weinige maanden zich toeleide om zich zelf op te voeden, eenen zo goeden Brief schryven konde. Zy moet zeer schoone vermogens hebben, en die al dien tyd met naarstigheid hebben ontwikkeld. Er is in dien lieven Brief een toon van gevoeligheid, die my treft. Hoe gelukkig zal zy zyn met eenen Man, die op zyn jeugdigsten leeftyd zonder eene treurige aandoening kan te rug zien! Het oogmerk is, om de jonge Vrouw by haare aankomst hier te ontfangen en te logeeren: al de eer der uitvinding van dit plan komt my alleen toe. Nu gy weder over my voldaan zyt, ben ik ten vollen gerust. Geen wonder! eene Vriendin, als gy zyt, ziet veel oplettender dan zy, die | |
[pagina 20]
| |
wordt waargenoomen. Renting is myne hoogste achting waardig; hy zoude ook niets te wenschen hebben, indien die bezitting hem konde voldoen. Laaten wy voor als nog niet oordeelen over Willem en Lotje: ik beken, dat de waarschynlykheid groot is; maar het waarschynelyke is niet altoos waar. By gebrek van tyd eindig ik zo rasch. Bedank myne lieve kleine Jetje voor haar vriendlyk Briefje, met eenige kuschjes, en geloof, dat gy zyt de uitgeleezen Vriendin van
c. helder. |
|