Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 351]
| |
Tedergeliefde vriendin!Ik ben voldaan! Ten vollen ben ik te vreden. Ja, myne Helder, ik vreesde, dat gy niet zo verstandig dagt over eenen Jongeling, die u voormaal met zo veel grond behaagde, als ik moet wenschen, dat gy over hem dagt. Nu ben ik volkomen gerust; er is een pak van myn hart. ô Zeer gaarn sta ik u toe, dat gy u over hem bedroeft. Zulk een veelbeloovend Jongeling niet met alle mogelyk goedkeuring te kunnen beschouwen! Uwe droefheid doet eere aan uwe goede beginzels: hier over kunnen wy nooit verschil hebben. Gy hebt gelyk; gy zyt niet verpligt aan den Heer Renting iets meerder te zeggen, dan gy hem by herhaaling zegt: geef nu ook uwen Vriend niet op aan eene praatzieke waereld. Handel een braaf Man, zo als gy zelf oordeelt uwer te betaamen: ik hoop maar, dat myn Heer Helder zo veel gewigts aan uwe tegenwerping geeven zal als ik; dan zal alles wel schikken. De tyd zal het leeren. Hoe teder oplettend maakt ons eene welgeves- | |
[pagina 352]
| |
tigde geneegenheid voor het beminde voorwerp! Hoe veel moeds boezemt zy ons in, als het er op aankomt om onaangenaame, doch onvermydelyke waarheden te moeten zeggen! Gy weet wel, myne heele lieve, dat ik zo afkeerig ben van bedillen, als gy van laf toestemmen? Maar, myne vriendschap voor u is zo keurig, dat ik niet kan zien, dat het schoon karakter, 't welk gy hebt, door ongevallige vlekjes zouden ontsierd worden. Het zyn de zomersproeten in een fraai wel geteekend gelaat. Gy hebt te veel natuurlyke en verkreegen vermogens, om niet nog beter te worden dan gy nu zyt. Ik las uw Brief ook met eene aandoening van grootschheid, die zich niet laat beschryven. Het was, of my door een verheevener weezen wierd ingeluisterd: de Schryfster is uwe Vriendin. Het geen gy my meldt uit den Brief van Mevrouw van Oldenburg, komt my ook zeer vreemd voor. Ik ken haar niet genoeg, om te kunnen gissen, uit welk eenen grond zy dus schryft. Zou zy, door dit zo verre te verwerpen, Willem allen moed poogen te beneemen, om immer zyn geliefd oogmerk ter uitvoer te brengen? Het smart my, dat het lieve Lotje zo slegt gesteld is. De teering! Zy was, vóór zy met Leevend omging, gezond en welvaarend.... Ik durf niet gissen..... Zy wordt niet gezien. Leevend is altoos by haar. Haar Broeder is een goed eenvoudig Man: waren wy nog maar eenige maanden verder! | |
[pagina 353]
| |
Hoe bewyst het Huwlyk van myn Heer Ryzig uwe beminde stelling, dat elk zyne byzondere wys heeft van gelukkig te zyn. Zo gy het Vaers van Willem reeds ontfangen hebt, zend het my eens; ik vertrouw, dat Juffrouw Renard uwen Brief wel zal beantwoorden. Gaarn zal ik eens zien, hoe zy schryft. Myne waarde Moeder is zeer zwak, maar niet erger; en wy hebben zo gevreesd voor den winter! Hoe goed is God, die ons nog toelaat haar te behouden. Ach, indien zy zelf daar niet te veel ongemak door lydt, hoe gelukkig zullen wy ons dan reekenen, door haar maar by ons te hebben. Dat denkbeeld: gy zult uwe Moeder ten grave zien leiden, is zo smartelyk, dat ik onbekwaam ben, om myn aandagt daar op te bepaalen; en hoe zweeft het echter altoos in eene zwarte wolk voor my! Jetje verzoekt my zo vriendlyk, hier wat by te mogen schryven; wel dan, ik zal de pen aan het lieve kind geeven: eerst nog,
Altoos Uwe
c. veldenaar. | |
Postscriptum van Jetje.
| |
[pagina 354]
| |
en dan komt Jetje weer by u speelen, en dan zit ik weer op uw schoot, en sla myn arms om uw hals, en dan kryg ik veel kusjes van u, en zo. Maar wat hebben wy nu evenwel een heel mooi Yssleedje, om over den sneeuw te ryden, met het bokje er voor! en dan zingen wy, zo bly zyn wy dan, Tante Chrisje. En de kleine dikke Wim wordt zo wild als ik weet niet hoe, en hy wil altoos mee; maar dan kan de groote Pop niet mee, en die rydt evel ook graag, geloof ik. En ik leer nu alle daag Fransch by Zusje, en het gaat nog al zo een beetje schappelyk. Nu, myn lieve Tante, wou ik, dat gy by ons waart, en dan zou ik u heel heel veel vertellen, en ik zou ook heel gaarn by u zyn te Rotterdam, maar ik ben hier ook heel gaarn; maar het is om dat ik u zo lief heb, en anders nergens om. Nu, als het zomer wordt, dan kom ik u kusjes brengen, en nu moet ik uitscheiden, want het papier is allemaal vol. Nagt heele lieve Tante, van
jetje. |
|