Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |
Myne tedergeliefde!Naar maate ik aan den eindpaal myner verlangens nader, worden myne begeertens om u te bezitten vuuriger. Hoe moeilyk valt het my, u maar weinige uuren 's weeks te zien! Hoe groot is nu de afstand, die er ligt tusschen deeze en die stad, daar gy u bevindt. Ik had gehoopt zelf te komen, maar ingebragte Commissien maaken het my deeze week ondoenlyk. Ik kan volstrekt niet van huis. Hoe gaarn zoude ik u anders den ingesloten Brief voor eenen gewilligen kusch hebben overhandigd. Een Brief van Mejuffrouw Helder! Wat moet die, myne waardste, u aangenaam zyn! Myn Vriend Renting heeft my dien gebragt, met verzoek om hem aan u te bezorgen. Indien Renting deeze Dame krygt, zal hy eene uitmuntende Vrouw hebben; maar Juffrouw Helder leeft zo gelukkig, en is nog zo jong, dat hy, dunkt my, nog niet veel kans kan hebben, om haar van gedagten ten zynen voordeele te doen veranderen. Dit begrypt hy ook zeer duidelyk, maar het vermaak | |
[pagina 313]
| |
van met haar vriendelyk om te gaan, weegt by hem nog alles op. Hoe veel verpligting heb ik niet aan u; ook daar voor, dat gy my het genoegen wel wilt geeven, om my uwe verkiezingen, in het regelen onzer aanstaande Huishouding, mede te deelen; ik ben druk beezig, met uwe orders te laaten uitvoeren. De waarde Mevrouw Helder is zo goed van wel eens te willen zien, hoe of daar aan voldaan wordt. Zy zegt, dat alles zeer wel behandeld wordt. Zy heeft ook twee goede meiden voor u bezorgd. (Uwe kamenier brengt gy zelf mede, denk ik?) ‘Ik wilde myne goedaartige jonge Vrouw, zeide ik, niet exponeeren aan de malle vlaagen van een paar oude Huisgodinnen, die mynen Oom byna veertig jaaren lang met eenen yzeren staf geregeerd hebben; maar die hy om eenige taamlyk goede hoedanigheden niet goedvond te onttroonen. Zy kunnen zich nog naauwlyks gewennen, om my met eenige onderscheiding te behandelen.’ Ik laat dit nu zo, maar meen deeze winterstukjes voor haar geheel leven wel te bezorgen: myn Oom heeft het wat sober gemaakt. Heel goed! nu zullen wy, myne waardste, geleegenheid hebben, om eene daad van menschlievenheid te volvoeren; en wy zullen met een in de vriendschap deezer weezens blyven: dat ik liefst zo had. Zy hebben my, op haare wys, altoos wél gedaan, toen ik | |
[pagina 314]
| |
een kind was; en dat moet vergolden. Niet waar, myne Beste? Dan zult gy ook het lastige ontgaan, 't welk er ligt in altoos te worden tegengesprooken, of geraadpleegd, (heet het!) of met morren gehoorzaamd door oude Testamenten, die weinig geschikt zyn om uwe waarde te zien. Dewyl Jan, die my van myn veertiende jaar oppaste, u wel gevalt, zal hy blyven: die goede Vent is zeer in zyn schik met myn Huwlyk. Hy heeft u, zegt hy, wel honderdmaal uit en in de koets gezet, toen gy een klein Juffertje waart, en myn Oom by uw Vader logeerde. De meublementen zullen allen gereed zyn; Chrisje heeft my een compliment gemaakt over uwen goeden smaak in alles wat gy uitkiest. Wilt gy wel gelooven, myne lieve, dat dit my zeer aangenaam was? Zou de liefde ons niet dierbaar zyn, zy die zo veele bronnen van vergenoeging voor ons opent? Wat behaagt my nu niet, als ik maar denk, hier mede zal myne geliefde geplaisierd zyn; dit zal haar verrasschen, daar zal zy zin aan hebben! Wat is voor jonge menschen het ongehuwd leven toch onnatuurlyk! Hoe veele vakken blyven er onvervuld! Dit ondervond ik; en myn hart was niet eens ledig. Myne lieve Renard, hoe beminde ik u ook toen! Maar ik ga dit voor by. Myne eerste en laatste gedagten zyn voor u. | |
[pagina 315]
| |
'k Moet, 't is waar, uw byzyn derven;
Maar myn geest zweeft om u heen.
Sluit de koele slaap myne oogen;
Dan, dan zie ik u, myn lief!
Door 't verlangen aangemoedigd,
Zoekt myn hand uw kloppend hart;
Spreek ik van die zielsgenoegens,
Die ik nu welhaast geniet.
'k Voel het fyn, het zagt beweegen
Uwer lippen; ik ontwaak,
Overwonnen door 't genoegen,
Dat de liefde droomend schenkt.
Nu zit ik met veel meer yver aan myne zaaken; nu zie ik den aangroei myner goederen met veel meer deelneeming. Alles zal voor u zyn, myne Renard. Voor u... welk een denkbeeld! Weldra zal ik aan u op alle mogelyke wyzen verbonden zyn. Ach, de tederbeminde van myn gevoelig hart zal de myne zyn. Zy bemint my. Wat kan ik meer wenschen? Ik weet wel, myne waardste, dat alles in dit leven eene duistere zyde heeft; dat alles iets onvolkomens behoudt; ik zal u des zo gelukkig niet kunnen maaken, als ik wensch. Stond dit in myne magt, wie zou minder te wenschen hebben dan zy, die ik uit wel overdagte, zo wel als vuurige liefde, tot myne Vrouw verkies? Wat zal dat voor my te zeggen zyn, als gy de myne zyt, en | |
[pagina 316]
| |
en in myne armen betuigt, ja ik ben gelukkig, myn Everards! Nooit, myne Beste, ga ik van u, dan nog meer op u verliefd. Welk eene Vrouw zal ik aan u hebben! Welk eene Vrouw van myne verkiezing! Hoe eerbiedig ik u, gy, die u hebt weeten te verheffen boven zwakheden, die men u had aangeleerd! Eene bevallige welgemaakte inneemende Vrouw; welleevend zonder gemaaktheid, met een gezond verstand en een recht Vrouwlyk hart! ô Mogt ik lang zo eenen schat bezitten! Ach, myne Renard, hoe veel goeds heeft Mevrouw Helder my van uwe overledene Moeder verhaald! Wy zullen haar dierbaar afbeeldzel als een heiligdom op onze slaapkamer plaatzen; en nooit zal ik my in uwe armen begeeven, zonder een dankbaar eerbiedig oog te slaan op eene Vrouw, die, ten koste van haar eigen jeugdig leven, my myne tedergeliefde schonk! Mevrouw Helder verlangt zeer om u te zien; zy heeft my bevoolen u te groeten, en dit te zeggen. Nu hoop ik niet veel maalen t'huiswaards te keeren! Nog weinige weeken en gy zyt de bewoonster van dit huis! Vliegt oogenblikken; myne verlangens worden pynelyk voor my. Ik omhels u, myne Beste, en ben
Uwen
c. everards. |
|