Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
Waarde vriend!Het doet my uwenthalve leed, dat gy niet met my zyt voortgereist. Wat my betreft, ik ben, in myn Vaderland zo wel als in Holland, Philozoof. Ik zoek waarheid en geluk; en zie duidelyker dan ooit, dat de weg, waaröp men onze eerste jeugd plaatst, niet kan uitloopen op het vinden van een deezer schatten. Ik ontmoet hier zelf Theologanten, aan welken de oude weg zéér verdagt voorkomt. Onder hunne Vrienden leeven zy grappig met het geen men op den Leerstoel nog hooge verborgenheden noemt. Het Gottisch gevaarte der Orthodoxie krygt verschrikkelyke breuken; dit niet alleen, men ontzegt die Apostelen veel van hunne onfeilbaarheid. Men denkt raar genoeg over eene Leer, die door wonderwerken moest gestaafd worden: men vraagt, of zy, buiten die, het gezond oordeel niet voldoen moest? Zo dat, de Christen Godsdienst wordt weder Natuurlyke Godsdienst, en die weet het met den zinnelyken mensch veel beter te rooijen. De Godsdienst der fatsoenlyke lieden en der Geleer- | |
[pagina 302]
| |
den in Duitschland is zeer wel aanteneemen; zy wyst ons regelregt naar de Gelukzaligheid. Hy maakt ons zo gelukkig, als immer mooglyk zy, dat weezens, gelyk wy, hier op aarde, ooit worden kunnen. Zie hier waar in hy bestaat: ‘Daar is een God; deeze God, vermits hy alles geniet, waarvoor zyn aart vatbaar is, is hoogstgelukzalig. Hy wil, dat wy 't insgelyks zyn. Zyn dienst moet des bestaan in het opvolgen van dien wil; dat is, in ons zelf alle die genoegens te bezorgen, waar voor elk onzer het meest vatbaar is; zonder elkanders smaak te betwisten; zonder elkander in eer of goed te benadeelen; om dat wy als dan die behandeling ook te wagten hebben; dewyl nu hier door de algemeene Gelukzaligheid zoude lyden, mag dit niet zyn.’ Men zou deeze lieden Salomiten kunnen noemen; want zy belyden met dien koninglyken Wysgeer: dat het goed is te eeten ende te drinken ende het goede te genieten - want dit is het deel der menschen. Deeze Godsdienst is in ons weezen gegrond. Hy geeft geene bevelen, die tegen onze ingeschapen lusten en driften aandruischen; driften, die wy zo wel moeten hebben als zinnen, indien wy Menschen zyn en blyven zullen. Hy verbiedt ons geene vermaaken, die wy buiten iemands nadeel kunnen genieten. Hy ziet met genoegen de toegeeslykheid der jonge Echtgenooten, | |
[pagina 303]
| |
als die, een nieuwen prikkel tot vermaak noodig hebbende, dat elders zoeken. Zyn de belanghebbenden te vreden, hy ook. Hy verbiedt slegts twisten en krakeelen, om dat dit zyne Kinderen niet gelukkiger maakt: hier in gelyk aan een liefhebbend Vader, die zyne Kinderen geen speelgoed weigert, mits dat zy vrede houden, en elk zyn aandeel geeven. Hy eischt niet, dat wy ons altoos met het zelfde zullen vermaaken. Dit zou bizar zyn. Als zy het moede worden, als dy fynheid des gevoels verstompt, of afgebruikt is, alweer iets anders; 't is al het zelfde. Hy paait ons niet met fraaije beloften, hy geeft daadelyk. Hy leert ons niet pynelyk hoopen; hy leert ons verrukkelyk genieten. ô Myn Vriend, als gy eens moeds genoeg hebt, om de slaafsche banden te verbreeken; als gy eens alle die schrikbeelden, die de Opvoeding ons in de handen stopte, wegsmyt; als gy eens durft doordenken; als de allerruimste involging uwer natuurlykste driften u niet meerder zal ontrusten, dan het gebruiken van een hartige maaltyd, wanneer gy smagt naar voedzel; als gy eens bezeft, dat het geweeten ons niet ontrust, wanneer men het niet verweckt heeft tot zwakheid; als gy u van uwe jeugd, uwe gezondheid, uwe middelen, en de bekoorlyke omstandigheid, waarïn gy u thans bevindt, bedient; dan zult gy eerst gerust, gelukkig zyn; en u weinig bekommeren met zaaken, | |
[pagina 304]
| |
waaromtrent men niets anders dan ydele gissingen kan voortbrengen. Zie hier den weg, dien gy ten dien einde moet inslaan. Gy moet eens overweegen, welke grollen men ons al voor waare wysbegeerte voorsnapt. Gy moet durven twyfelen aan de onfeilbaarheid van hun, die de woorden Godlyke Openbaaring met ernst en gezag uitspreeken; lachen met die stoute knevels, die, terwyl zy onbekwaam zyn, om u van eene geringe onpasselykheid te genezen, of die aan te brengen, u durven dreigen met eene eeuwige verdoemenis. Eeuwige verdoemenis, zo onbestaanbaar met het weezen van dien God, uit wiens naam zy u dreigen, als met den aart van een eindig schepzel. Dan zult gy grootsch zyn op den naam van Vrydenker; met Salomon u verblyden in uwe jeugd; met Anacreon uw hoofd met koele roozen bekranssen; en in de armen der schoonheid leeren, wat het is hoogstgelukkig te zyn, terwyl gy spot met uwen bullebak, het geweeten. Zedert ik deezen Godsdienst volg, ben ik gerust, gelukkig, vrolyk, en gezond. Ik studeer met yver, maar speel niet meer den tiran over myne zoetste neigingen. De Natuur is myne Leidsvrouw. Rousseau kan my voor eenen Jeruzalem niet beveiligen; lees des Voltaire.... lees la Mettrie, lees Hume, lees Bolingbroke, al naar dat gy tot uwe gerustheid zo eens noodig hebt. | |
[pagina 305]
| |
Ik bemin geene losbandigheden; maar toen ik met u omging, was ik door myne eigen dwaasheid zo ongelukkig geworden, dat ik byna een slaaf van den wyn zoude geworden zyn. Altoos was ik in gepeinzen, altoos in den war, alles was naar, alles was duister. Nu ben ik daar van bevryd. Ik leef maatig, om dat ik gaarn gezond en lang zoude leeven; geschikt, om dat ik achting noodig heb. Een myner uitspanningen blyft nog al het harrewarren. Dien trek volg ik in, ofschoon het my volstrekt onverschillig is, wie de waarheid meent te bezitten. Want daar zyn nog hier en daar zo wat van de ouwerwetze Theologanten, die in eene eeuwige vyandschap leeven met de raisonnablen der order. Professor Sember, by wien ik dikwyls eet, wil niet, dat wy bidden, als wy aan tafel gaan: ‘Dit, zegt hy, is spotten met onzen lieven Heer; want gy denkt maar om de Soupe, en hoe er het gaauwst by te komen.’ Als ik in Zwitzerland ben, ga ik by den Meester Droomer een bezoek afleggen: wat of hy van myn zuurkykend bakkes toch maaken zal! Kryg ik eens een Conscientie kwaal, dan terstond naar Berlyn; daar heeft men het waare Arcanum. - Hoe vaart onze goede Professor? Bewaart hy nog zo wat den vreede tusschen de waarheid en het gezond verstand? Hy weet nog zo wat te geeven en te neemen. Is uwe Amasia haast Moeder? | |
[pagina 306]
| |
Bloos niet! Gy moet immers de waare Kerk uitbreiden. Ja, nu zie ik eerst, hoe gelukkig zy u maaken kan..... Goudenstein is hier: dezelfde snoever, maar te gek om mede te praaten. Het spyt hem nog, dat gy hem te gaauw geweest zyt. Heeft hy ongelyk? zulk een Meisje! zegt hy! Leef zo gelukkig, als
Uw vrolyke Vriend,
jambres. |
|