Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Waarde Belcour!Verg het my niet-schryven!.. ik kan niet: myne ziel is ziek, is geheel medelyden, en duisterheid. Kan ik ergens aan denken, dan aan myne Lotje? Ach! deeze laatste veertien dagen scheen zy wat beter, was zyweder gekleed, en klaagde weinig of niet. Ik was uitgelaaten van blydschap! Alles was hoop, licht, zaligheid. Nu, nu is zy weer veel erger. - Konde ik haar behouden! - Konde ik zo een Engel behouden!... Kan ik niet? Ach! - moet ik oprecht zyn?... Ik kan niet!... Myn hart is geheel buiten myne magt. Zy is nu zeer huisselyk gemeenzaam met my: ô zy kent de eerlyke sentimenten van haaren Willem te wél, om te kunnen twyffelen, of zy dit doen mag! Dit overtuigt my van de zuiverheid haarer liefde, en doet my vreezen, dat zy maar te wel overtuigd is, dat zy deeze treurige kwaal niet zal te boven komen. Ik kom nergens dan op de Colleges. ô Hoe dierbaar zyn my haare gesprekken! Hoe spreekt zy haare lessen tot myn hart! Hoe verreedend is alles, wat uit zulk eenen lieven | |
[pagina 278]
| |
mond voortkomt! Ik kan haar geen oogenblik missen, dan wanneer myne studie, of de betaamlykheid, of haare zwakheid dat willen. Uw byzyn zal haar, merk ik, zeer behaagen. Gaarn zoude ik u haalen, maar ik kan niet besluiten, haar zo lang, buiten de hoogste noodzaaklykheid, alleen te laaten..... Myn Heer Roulin groet u; hy weet, dat ik deezen schryf; Lotje niet, maar wel dat ik ben
Uw Vriend,
w. leevend. |
|