Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| |
Myne geliefde vriendin!Zy, die zelf betrachten, 't geen zy andren afvorderen, hebben het recht om ons te vermaanen. Al waart gy de Vriendin van myn hart niet, dan echter zoude ik uwe, lessen, bevat in uwe twee laatste brieven, hoogschatten; maar, zo zyn wy toch, als zy, die wy teder beminnen, ons vriendelyk vermaanen, welk een kragt ligt er dan in elk woord, ons ten besten gesprooken! Ja, myne waardste, alles is redelyk, alles is waarheid; ik ondervind het in my zelf! En dat, ofschoon ik zeer gezond ben, en myn zenuwgestel noch zwak, noch in den war is! Ik zal zien, hoe verre ik het, behoudens alle myne hartelyke liefde, brengen kan! Maar - ik waarschouw u! Ik wil u geen zier minder beminnen, dan ik u thans, terwyl ik deezen schryf, bemin. Alles staat als in een verbond tegen my! Alles noopt my, om my meer dan ooit aan u te hechten! want ik vinde nergens eene Juffrouw Veldenaar. In eenen goeden zin kan ik zeggen, dat gy myn smaak bedorven hebt. Het gaat met my, | |
[pagina 272]
| |
als met zekere Vrouw, die ons eens zeide: ‘als ik in de Essay on men heb zitten leezen, dan kan ik in geen maand andre dichtwerken inzien; dat denkbeeld van schoon moet eerst wat verflaauwen.’ Waarlyk, heele lieve, gezelschappen te zien, is het middel niet by my, om myne geneegenheid voor u te verzwakken, te verdeelen. Nooit kom ik des avonds t'huis, of ik hou my bezig, om de karakters, die ik leer kennen, te ontwikkelen, en dieper door te zien. Het gevolg daar van is wel te gissen. Hoe wensch ik dan naar onze stille Priëelen, ons eenvoudig Geldersch huisje! Hoe wensch ik dan naar de voortduuringen van gesprekken, die het vertrouwen en de innerlyke nuttigheid zo belangryk maaken! Waar zyn die eenvoudige bezigheden, na ons oefenend samenleezen der beste werken van vernuft en zedekunde? ó Waar zyn die gouden dagen? waarom moet ik, die, durf ik zeggen, die niet onwaardig ben, dezelve verwisselen voor dwang en dwaasheid? Indien een gevoelig hart hier geen zegen is; dat ik nu eens daar laat; dit is zeker, dat een geest, die tot denken overhelt, geen voordeel is, als men in onze fatsoenlyke waereld moet leeven! Gy weet het, myne Vriendin, groote brillante gezelschappen voldoen zeer weinig, als men die eens aandagtig onderzoekt. Het is noch smaak, noch geneegenheid, zelf niet eens de hoop, dat men zich zal diverteeren, die ons, voor elkander | |
[pagina 273]
| |
zo onbereekende weezens, te samen brengt. Wy, die geschikt zyn om veel te bezitten, nog meer te wenschen, en eigenlyk niets waarlyk te genieten; wy, fatsoenlyke ryke jonge lieden, zien elkander buiten het hart, zonder elkander te behaagen, en scheiden ook, zonder dat het ons iets het minste kost. Gelykheid van rang, familie, rykdom, het gebruik, de zelfsverveeling, de behoefte om zich van zich zelf te moeten verwyderen, die, zo het schynt, rang en rykdom veeltyds verzelt, voeren ons in den zelfden kring. Wel nu! In zo een kring bevinde ik my weder: en zie waarlyk niet, hoe my met bescheidenheid daar uit te ontwikkelen. - Nu eens wat anders! Hoort gy niets van Willem? Ik hoor niets van hem; dan hier toe zal wel haast geleegenheid komen, want Juffrouw Renard zal trouwen met den Heer Everards, en verpligt zyn om te Rotterdam te komen woonen. Juffrouw Renard was altoos eene van Willems heele lieven. Staat u nog niet voor, dat hy zo veel goeds van haar zeide? Zy is ook de groote Vriendin van de jonge Mevrouw Ryzig. Dit vooruitzicht is my onbegryplyk aangenaam. De smaak van den Heer Everards is zo gezond, dat ik niet twyfel, of zyne aanstaande Vrouw van de onzen zyn zal; en ook myne Mama heeft, door Mevrouv van Oldenburg, nopens deeze jonge Dame de allergunstigste berichten. Ik ver- | |
[pagina 274]
| |
lang zeer om haar te kennen: zy zal zeker in staat zyn, om my veele duisterheden optehelderen. Ik merk, dat Renting Leevend niet kent; en waarom zoude ik juist over Willem spreeken, daar onze achting voor hem ons, ach arm! thans weinig eere aandoet! Er is magtig wat te doen over zeker Vaers van Leevend; als het wat ketters is, moest hy het ook maar by zich gehouden hebben. Gy weet, hoe Papa denkt; en zyne Moeder is, gelyk ik wel van Mama gehoord heb, strikt Gereformeerd, en overtuigd van haar geloof. Ik zal zien dat Vaers te krygen, en eens aan Juffrouw Renard schryven. Hoe kryg ik het anders! De verkeering van Renting is geen geheim meer: Alle getrouwde Dames, die ik gemeenzaam ken, pryzen hem; maar de ongetrouwden geeven zich het air, van zeer ongunstig over zyn persoon te denken. Dit is wel te begrypen: voor de eersten kan hy niet bestaan; eu voor de andren zoude hy mooglyk niet onverschillig genoeg zyn: alles is wel op te lossen, als men de behoorlyke kundigheid maar bezit. Zeer ben ik met hem ingenoomen. Hy is het waardig. En dewyl ik hem by voegzaame geleegenheeden zeg, dat ik niets dan vriendschap voor hem ten besten heb, hebbe ik my niets te verwyten. Het bedroeft my echter zeer, dat myn waarde Vader zal te leur gesteld worden; want ik kan nooit denken, om eenen Man, dien ik zeer zeker niet | |
[pagina 275]
| |
bemin, immer te trouwen. Dit zal zeer ongevallige Tooneelen ontsluiten; ik weet het! Ik kan ook niets inbrengen dan deeze kleinigheid, dat ik Renting niet bemin. Hy vergenoegt zich ook, immers voor het uiterlyke, met by my te zyn, met my te praaten, voor my te speelen, my alle beleefdheeden te bewyzen. Het is al een zeldzaam verschynzel, een Man van zyne jaaren aan te treffen, die gezond menschen verstand gebruikt, als hy met eene jonge Dame, die hy bemint; alleen spreekt! - Everards en hy zyn altoos by elkander. Hunne vriendschap is zo vast, als hunne manlyke karakters. Everards is niet zo levendig en veel gevoeliger dan Renting. De laatste heeft meer in de Menschen, de eerste in de Boeken gelezen: 't zyn regt braave jonge Heeren. Welk schoon Winterweder hebben wy! Hadden wy toch Beekenhof niet zo spoedig verlaaten! Hoe zegt onze Vriendin:
Het Windje schiet naar 't Oosten heenen,
Het luchtje is helder als een glas;
Wy krygen er van, zou ik meenen:
Op elken voetstap kraakt het gras!
De rym kristalt den stam der boomen,
En schiet om al de takjes heen.
Verder - Nu loeijen door dees breede linden,
Die voor myn' laage wooning staan,
| |
[pagina 276]
| |
Geen geesselende noorde winden;
Er schuift geen wolkje voor de maan'.
Wy zyn eens een geheelen winter overgebleeven, toen myn Vader Beekenhof zo merkelyk veranderde. Ik was toen maar veertien jaar oud; en kende u nog niet; doch het beviel my dan maar by uitstek. Wim bragt de Kersvacantie hier met Pauwtje door. Heden, wat behaagt my dat huisselyk leven! Wat heb ik in dien winter geteekend en gespeeld! Hy was toen zo vrolyk, en tevens zo gezellig, zo gehoorzaam aan Mama, dat hy zyne byna onoverwinbaare drift voor schaatsryen, haar ten plaisiere, overwon. ô Dat waren lieve dagen!... Ik ga wat musiceeren! Geen Adagios was gezeid. Maar ik stem zo weinig met het Allegro!... Altoos
Uwe
c. helder. |
|