Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Waarde zoon!De goede verstandhouding, die er thans tusschen u en uwe Zuster is, zoude my veel aangenaamer zyn, moest ik niet vreezen, dat eene zeer toeneemende overeenkomst van het geen ik Godsdienstige sentimenten noem, daar te veel deel in had! Gy hebt zeker wel gemerkt, dat ik u, geduurende uw laatste verblyf te Amsteldam, niet zo vriendlyk ontfing als voortyds: en hoewel gy my daar niet na gevraagd hebt, kan het u toch niet ontsnapt zyn. Den Brief aan uwe Zuster heeft zy my gedeeltelyk voorgeleezen. Alles, wat Juffrouw Roulin aangaat, sla ik ditmaal over: gy weet zeer wel, dat ik niet voor het romanesque ben, en dat uw Vader geen Man is, om te dulden, dat gy uw fortuin met den voet schopt. De Hemel geeve, dat dit lieve jonge mensch moge herstellen, en gy u altoos wysselyk gedraagen; trouwens, dat is by my buiten twyfel, zo maar uwe wangevoelens uwe zeeden niet aansteeken!... Ik ben verdrietig, misnoegd en bedroefd! Gy kent | |
[pagina 267]
| |
myne gehechtheid aan de Leerstellingen der publique Kerk; ik haat alle vervolging, van welk een aart ook. Ik ben overtuigd, dat de onwederstandelyke genade van eenen God, die geene reden geeft van zyne daaden, alleen in staat is, om ons het Geloof en de Bekeering te schenken; dat die onze zielen gevangen neemt tot de gehoorzaamheid der waarheid. Maar het komt my, in een jongeling als gy zyt, strafbaar voor, dat hy halstarrig en onverschillig is, en hoogmoedig afwykt van die begrippen, die hem zo vroeg geleerd en beweezen zyn! Gy hebt zeker nog den tyd niet gehad om te zien, of die begrippen waar dan valsch zyn. Hier toe wordt meer kundigheid, grooter naarstigheid, en vooräl een begenadigder hart vereischt! De Genade, myn Zoon, werkt door middelen. Hy, die eens andren van dwaaling en ongeloof zal overtuigen, moet reeds Wysgeer zyn, hy moet over het weezen der vryheid, de vrye magt, de voorweetenschap, enz. gezond kunnen denken; om dat dit alles zo veel invloeds heeft op de Godgeleerdheid. Dit is zo zeker, dat zelf onwedergeboorene en onbegenadigde Leeraars hier door in staat zyn, om andren van de zaligmaakende kragt der genade te overtuigen: zo zeer heeft de groote Herder der zielen in deezen ook voor zyne kudde gezorgd! op dat er, by mangel aan wedergeboorene Leeraars, evenwel geen arbeiders in zynen oogst zouden ontbreeken. | |
[pagina 268]
| |
Het was des uw pligt geweest, om u niet met het bestryden der hooge verborgenheden onzes heiligen Godsdienst te bemoeijen, voor gy zelf daarïn wel waart onderweezen, niet alleen in de Leerstellingen dier Kerk, waarïn gy gedoopt zyt, maar ook in de bewyzen, aangevoerd om die te staven. Maar nu het u naauwlyks gegund zy, uwe oogen te slaan in het Heiligdom; nu gy nog pas de woorden: H. Drieëenheid, Wraakvorderende Gerechtigheid, Eeuwige Straffen, Voorbeschikking, alles betaalend Zoenbloed, Onwederstandelyke Genade, geheele doodelyke Onmagt, bedorvene Rede, gehoord hebt, druischt gy reeds, vol zondigen hoogmoed, daar tegen aan. En wie zyt gy, die tegen God antwoordt? Wie kan zyn hand afslaan, en tot hem zeggen: wat doet gy? Zo verheft gy u tegen Christus, en versmaad gy waarheden, die (ik zal niet zeggen uwe Moeder, want die zal nu te groote beuzelaarster by u zyn,) maar die veele eeuwen lang in Gods Kerk door de geleerdste en vroomste mannen geleerd zyn, die door zo veele Martelaaren met hun bloed bezegeld zyn! Lieden, die zo alles weeten en begrypen willen, loopen groot gevaar, om van twyflaary tot Deïstery, ja wel mooglyk tot Atheïstery te vervallen! Kunt gy, myn Heer de Philosoof, my ook zeggen: ‘hoe of een weezen van Eeuwigheid door zich zelf bestaat? Neen zeker! zie daar | |
[pagina 269]
| |
gronds genoeg om te zeggen, daar is geen God! Ik vrees, myn Zoon, dat gy te veel uw eigen Gaaren rookt, en dat gy, u beroemende wys te zyn, dwaas worden zult! Het van alles reden te willen weeten, voor men toestemt, is reeds eene verzaaking van het Geloof, is reeds eene verwaandheid. Waart gy in deezen ootmoedig, bedagtzaam, heilig, onderworpen, en met traanen en gebeden te werk gegaan, en had gy dan de Leerstukken onzer Kerk verworpen, ik zoude u met medelyden als een ongelukkig verdoold schepzel hebben beschouwd: maar nu beschouw ik u als een trotsch verwaand Jongeling, die aan zynen hoogmoed, en andre heerschende driften, de zaligheid zyner ziele opoffert. ‘Gy liept wel: wie heeft u verhinderd, dat gy de waarheid niet zoude gehoorzaam zyn?’ Ik vrees, dat het niet zo zeer de Leer onzer Kerk is, als wel de Leer der wedergeboorte van Christus, die u zo tegenstaat! Uw hoogmoed zal aan geenen gekruisten Jezus van Nasareth hulde willen doen! geene geestelyke blindheid belyden. Het Deïsmus vleit ook veel beter met den natuurlyken mensch; het eischt geene dooding der lusten! Zo kan men schitteren zonder Geloofswerkzaamheden. Burgerlyk goed zynde, is men zyn eigen heil geenen Middelaar schuldig, en kan men zeggen: ‘Wie is Heer over ons?’ - Sla niet langer uwe verzenen tegen de prikkels! En indien u de | |
[pagina 270]
| |
geneegenheid uwer Moeder waardig blyft, voegt dan by uwe ‘deugd geloof.’ Indien gy mogt verleid worden tot losbandigheid, en niet met berouw wederkeert, vlei u dan niet met myne Moederlyke vooringenoomenheid. Gy zult u bedriegen. Ik zal, met meer ernst dan gy denkt, myn pligt omtrent u oefenen: op dat ik my zelf niets te verwyten hebbe. Mooglyk heb ik te eenzydig omtrent u geweest; myne belooning is treurig. Ik wensch altoos te kunnen blyven
Uwe zo wel over u voldaane, als geneegene Moeder,
c. v. oldenburg, gebooren burlet. |
|