Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Hoogstge-eerde vriendin!Uw genoegen over myn geluk is een zeer groot toevoegzel aan myne beste genietingen. Gy blyft die zelfde deelneemende Vriendin, die my reeds in myne vroege jeugd ook daaröm zo dierbaar was. Ik bedank u voor uwen zeer aangenaamen Brief; maar kan voor u niet verbergen, dat ik over mynen Zoon gansch niet voldaan ben: niet zo zeer over iets, dat betrekkelyk zoude zyn op Juffrouw Lotje, als wel over zyne manier van denken. Hy heeft aan zyne Zuster een Brief geschreeven, dien zy my gedeeltelyk voorlas; en daar door geloof vry gerust te kunnen zyn, dat die zaak zo erg niet is. Dit is waar, het lieve Meisje is in geene gunstige omstandigheden, maar men vreest, dat zy een beginzel van Teering heeft. Hy kan zeer zeker geene schuldige geneegenheid hebben voor iemand in zulken treurigen toestand: immers dit begryp ik niet. My is wel bewust, myne waarde Vriendin, dat gy over het bespiegelende deel onzes Godsdienst wat | |
[pagina 238]
| |
anders denkt dan ik; ik houde my echter verzeekerd, dat gy de Vrygeestery ten sterksten afkeurt; en met misnoegen zien zoude, dat uw Zoon dien dwaalweg opsloeg, die thans door den mynen betreeden wordt; zo als ik uit zeker Vaers, en de welmeenende bezorgde onderrichtingen van een zeer waardig Man, vernoomen heb. Hier over zal ik hem ook by eene voegzaame geleegenheid schryven. Nog een woord: Indien Willem immer inclineerde om Juffrouw Roulin te trouwen, dan zoude myn Man zeker maar te veel reden meenen te hebben tot het hoogste ongenoegen. Ik beken ook, dat het my om reden wat heel romanescq zoude voorkomen..... Nu, daar spreek ik niet meer van; het is te verre uit den haak. Laat ik u liever een weinig over myne Dogter schryven. Gy kunt u naauwlyks verbeelden, welk een braaf eerlyk Man zy heeft, noch hoe klugtig zy met elkander omgaan: maar zy zal hem niet uit zyne sterkte lachen; ik hoop het althans niet. Hy bemint haar zo zeer, dat ik haaren't weege wensch, dat hy dit grootendeels voor haar zal blyven bedekken: zy is nog zo vol kuuren, en dikwyls zo brooddronken, dat hy werk genoeg heeft, om zyn stand te bewaaren. Er is echter iemand, die zy nog al met betaamlykheid behandelt; maar dat is eene gedwongen fraaijigheid. Mevrouw Ryzig is eene deftige braave Vrouw, | |
[pagina 239]
| |
en wordt door elk met den hoed in de hand aangesprooken: myne Dogter zal haar zeker achten, maar niet beminnen; dit is haar niet te vergen. Thans heeft de stoute Meid weer een nieuw kolf je naar haar hand. Een Schoolmeester, die ergens digt by Tante de Harde woont, heeft, op verzoek dier goede Vrouw, een Bruiloftsdicht op haar gemaakt. Het is droevig lang, regt welmeenend, zeer schriftuurlyk, en zo taamlyk zot! Gy kunt denken, of de goede hals voor zyne moeite zal beloond worden. Ik denk, dat het met nooten op den kant ook al rond wandelt. Ryzig kan heel raar zyn, en me dunkt, dat hy haar wat geholpen heeft. Hy heeft wel iets van dat drooge, dat ons in uwen overleden Broeder zo zeer plagt te bevallen; en waar van uwe Tante de Vry ook iets heeft. Apropos, Daatje is tegenwoordig zeer groote vrienden met de oude Dame, en gaat er dikwyls eens thee drinken! Hoe smaakt u dit? Ryzig vertelde my daar, (want hy komt meest altoos voor Beurstyd eens aan,) dat zyne Moeder over het Vaers van den Schoolmeester zeer te vreden is, en aan Daatje gezegd had: ‘dat men het Vaers moest eerbiedigen om 's mans welmeenendheid, en om dat er van Adam en van de Patriarchen in komt.’ Zy zag, zeide Ryzig, Mama zo grappig ernstig aan, dat ik al | |
[pagina 240]
| |
begon te vreezen, of er niet wat misselyks uit zoude komen; en ik had het wel geraden. ‘Wel, Mama, moet ik dan ook eerbied hebben voor het uithangbord, waaröp geschreeven staat:
Al is Noach met zyn Ark nou niet hier,
Evenwel verkoop ik, Thys Kloen, Maarts en November bier?
Men behoorde, was het antwoord, in eene groote stad, zo vol spreeuwen en spotvogels, dergelyke uithangborden niet toe te laaten, Dogter.’ Myne Vrouw zweeg; zy deed wèl; Mama houdt niet van railleeren. Over uwe beminlyke Chrisje kan ik met u niet verscheelen. Hoe zoude een Meisje, met zulk een verheeven verstand, en eene zo gevoelige ziel, de conversatie kunnen uitstaan van lieden, die zo verbaasd verre afwyken vän de Euangelische beginzels, die haar door u zyn ingeplant? Indien de verschillen alleen tusschen de Broeders en Zusters afliepen, 't was nog iets; maar hoe zoude het zo een Meisje moeten hinderen, als zy zag, dat de hoofden der familie het zelf zo weinig eens zyn! Vreemd is het, dat myn Heer Helder, wien zulks niet onbekend zyn kan, zo gezet is op dit Huwlyk. Dit is my duister. Ik heb onze jonge lieden wel eens zo wat hooren praaten van den Majoor Veldenaar; zou die party wel beter haar's Vaders smaak vallen?.. | |
[pagina 241]
| |
Daar komt Tante Martha, vergezeld door een tuinknegt, die een vollen emmer keurlyke baars brengt. Goede Vrouw! zy wil Daatje ook verzoeken; ik hoop, dat die niet te veel kattensprongen over het Vaers maaken zal! Ik ben
Uwe tederliefhebbende Vriendin,
c. van oldenburg, gebooren burlet. |
|