Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
Hoogstgeachte vriendin!Gy kunt niet twyfelen, of ik my ook van harten verheug over de aangenaame omstandigheden, waarïn gy u thans bevind. Eene geliefde Dogter uitgetrouwd met uw volkomen genoegen; en haar reeds op den weg des huisselyken geluks te zien; vol hoop, dat zy voortaan het geluk niet meer zal gaan zoeken, daar geen mensch van haar gezond oordeel en onbedorven beginzels het by mooglykheid vinden kan. Geluk, myne Vriendin, geluk ook in 't byzonder met eenen Schoonzoon, die zo zeer verdient aan u vermaagschapt te zyn! Welke tedere dankbaare gevoelens moeten er thans in uw hart opryzen; terwyl er in uwe oogen eene opkoomende traan blinkt! Uw Man moet u wel zeer beminnen, als hy maar begrypt, hoe veel gelukkiger hy thans is, dan voor hy nader met de samenleeving verbonden was. Wat is men gelukkig, myne Vriendin, als men onder 's Hemels zegen ons geluk | |
[pagina 207]
| |
te danken hebbe aan ons eigen geduld, zagtzinnigheid en beleid. Wy zien dan op nieuw, dat een Man doorgaans te regt gebragt wordt door eene verstandige Vrouw, die hy bemint, indien hy maar niet verslaafd is aan onmaatigheid; die al het goede, al het edele in den mensch als ondermynt en wegspoelt. Groet zyn Ed. voor my. Me dunkt, waarde Vriendin, dat zulke treffende tydkringen in ons leven, waar by ons Moederlyk hart zo veel belang neemt, als by voorbeeld, het trouwen onzer Kinderen, zeer aanleidelyk zyn, om de zagte aandoeningen der jeugd, om onze reeds sluimerende hartstochten op te wekken; op dat wy nogmaal de roerende kragt der bestendige vriendschap zouden genieten. Wat my ten minsten betreft, in veele jaaren voelde ik zo sterk niet, dat gy de eerste plaats in myne vriendschap had, als nu. Nu, dunt my, zie ik u nog, zo als gy waart, toen gy met uwen waardigen Jan Leevend trouwde. Ik hoor nog, hoe gy vervolgens my met vreugd en angst beide iets toebetrouwde, dat men dan nog maar aan een geliefden Man, of eene tedere Vriendin durft toebetrouwen.... En dat Kind was uwe geliefde Dogter! Ik ben niets minder dan eene geleerde; maar er is toch, dunkt my, eene Concaténatie van gedagten, die men duidelyk gewaar wordt. By my werkt die | |
[pagina 208]
| |
thans zeer uitgestrekt, en niet onaangenaam, verzeker ik u. Gy weet, dat de Heer Renting naar myne Dogter verkeert? Zo nu de jonge lieden gelooven met elkander gelukkig te kunnen zyn, dan zal myn Heer Helder dit huwlyk met het uiterste genoegen zien. Ik beken, dat Chrisje, indien zy hem neemt, haare keuze eer zal aandoen. Ik voorzie echter, dat Chrisje niet zal te bepraaten zyn, om van haare vryheid afstand te doen: zy zegt het ook tegen hem; maar hy is zo op haar verliefd, dat hy zich alles getroost, zeker in hoop van haar eindlyk te zullen krygen. Hy kent, zegt hy, alle haare waarde; dit is hem genoeg. Ik hoop, dat myn Heer Helder in een stuk, daar zyn hart zo op gesteld is, niet zal te leur gesteld worden. Hy wenscht vuurig, dat Chrisje binnen een jaar Mevrouw Renting zyn zal. Ik denk er nog wat anders over: Chrisje is nog wat heel jong; en als zy hem niet bemint, kan zy hem dan voor zich verkiezen? Het volgende is oorzaak, dat ik dit Huwlyk juist niet zo gaarn zien zoude. De familie van myn Heer Renting is zeer onëens. Mevrouw is eene der Bestierderessen dier vergaderingen, die men Oefeningen noemt. Zy is ter goeder trouw naauw gezet. Jammer, dat haare regels zelden Euangelisch, meest altyd willekeurig zyn! - Er zyn agt Kinderen; een gedeelte daar van | |
[pagina 209]
| |
volgt Mama, en dat wel overdreeven, mag ik zeggen. De oude Heer Renting is een braaf welvaarend Koopman, die zeer veel heeft van un bon vivant, weinig tyd afzondert voor den openbaaren Godsdienst, en zeer zeker nooit een voet in de Oefening gezet heeft. Zyn Zoon Jacob is aan zynen kant, met een paar Zusters en Broeders. De verschillen loopen dikwyls vry hoog. Mevrouw beschouwt haaren Man als een mensch, wiens deel is in dit leven. Myn Heer lacht hartlyk om de kweeslaary van Mevrouw. De familie bemoeit zich met de geschillen. Deïst en Dweeper, Fyne en Waereldling, zyn de naamen, die zy elkander geeven. Mevrouw schynt de Huishoudster, en de Kinderen aan haaren kant lyken de kantoorbedienden en naaisters der andren; die echter allen zeer geschikt en ordentelyk zyn. En ik zoude myne eenige tedergeliefde Dogter geeven in zo eene verdeelde familie; te meer nog, daar ik niet zeker ben, dat Renting, zo bigot zynde opgevoed, niet ongelukkig denkt over den waaren Godsdienst! Wees toch zo goed, en meld my eens het een en ander van Wim. Nu Pauwtje op reis is, hoor ik niet van hem, dan by geval. Hy schynt niet lang te Amsteldam geweest te zyn, by geleegenheid van zyn Zusters huwlyk. Dit heeft Juffrouw Renard verhaald aan een Vriend van Renting. Juffrouw Roulin is zeer ziek; sommigen | |
[pagina 210]
| |
zeggen, dat het de Teering is, andren weer geheel wat anders. Zou Willem wel onverschillig zyn voor dat Meisje? Zy wordt zeer gepreezen, en is van goeden huize. Alle jonge Juffrouwen kunnen niet even ryk zyn. De waereld is praatziek; dat verschil met dien Jonker komt nog al weer eens op de baan. Juffrouw Roulin ziek, uw Zoon vliegend te Amsteldam, daar niet opgeruimd, terstond weer naar Leiden: wat al stof tot malle discoursen! Hoe gaarn ware ik in staat, om alle kwaade geruchten tegen te spreeken, als zy in myne presentie gehoord worden! Myn Man en Dogter groeten u vriendlyk. Ik ben
Uwe oprechte Vriendin,
s. helder, gebooren van belk. |
|