Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Waardste tante!Dewyl gy my eens vooräl bevolen hebt, om u alles te zeggen, wat ik denk; en hoe ik oordeel over het geen onzen aandagt trekt, zo zal ik my van dat aangenaam voorrecht bedienen, nu ik my eens weder de eere geef van aan u te schryven. Myne waardste Tante, gy gaat met my om op eene wys, die my, was het verlies eener Moeder, gelyk de myne, immer te vergoeden, my dat verlies zoude vergoeden. Aan u durf ik alles zeggen Gy gebruikt de meerderheid van uw verstand niet, om jonge lieden te vernederen, maar om des te nuttiger te zyn. Ik denk wel eens: ‘zouden alle menschen niet goed worden, indien zy in, voor hun, goede handen vielen?’ Dikwyls hoort men: ‘Dat Meisje haar dwaaze stap is onverantwoordelyk, zy heeft zulke braave Ouders; (en dat is ook waar, in zekeren zin;) ‘zy heeft zulk eene uit neemende opvoeding gehad.’ Ongelukkig wa- | |
[pagina 188]
| |
ren deeze Ouders echter beter geschikt, om kinderen van geheel strydige geäartheden op te voeden; en die Opvoeding was met opzicht tot háár geheel verkeerd. Te strak, of te toegeevend; te streng of te onnaauwkeurig. Deeze Ouders, by voorbeeld, kenden de deugd, derzelver waarde, derzelver gewigtige gevolgen; maar zy kenden den mensch niet! Zy kenden dat Kind niet, 't welke zy juist daar om verkeerd leidden. Die zelfde Opvoeding zoude by een ander karakter, mooglyk wel by eene andre hunner Dogters, vry goede gevolgen gehad hebben. Ik erken dankbaar, myne waarde Tante, dat ik zeer veel myner beste neigingen aan u schuldig ben; en dat gy, als 't ware, daar myne Opvoeding hebt opgenoomen, daar myne zalige Moeder die gelaaten heeft! Gy zyt des voor my geschikt. Door tot my af te daalen, klim ik gemakkelyker tot u op. Uw voorbeeld is oneindig kragtiger voor my, dan alle de Proeven over de Opvoeding met elkander. Laat ik toch maar weer zeggen, zo als het is. Ik vind zo veel van my zelf in u, dat het myne eigenliefde niet vernedert, als ik uwen raad volg. Uwe lessen hebben zo veel overeenkomst met myne grondbeginzels; en ik zie altoos eerst by de uitkomst, dat zy veel ryker, beschaafder, doorgedagter zyn, dan myne veeläl nog weinig ontwikkelde beginzels. Gy bestraft zo zeer niet, als gy wel in my pryst, wat met | |
[pagina 189]
| |
het geen gy afkeurt, strydig is; en dit is ook voor my genoeg. Zoude het in deezen niet altoos gaan, als met dat gedeelte der Opvoeding, dat geschikt wordt om onze talenten van vernuft en smaak te leiden, te verbeteren? Moet men het groot getal domme jongens, onder hun die tot de studien geschikt worden, ook al niet zoeken daar in, dat zy niet in de regte handen zyn, en niet tot hun eigen voorwerp bepaald worden? Hoe menig onderwyzer noemt een jongen, domkop, onbekwaam tot alles, om dat het knaapje, by voorbeeld, weinig of niet vordert in de Rekenkunde, elendig teekent, slegt in de maat speelt, de regels der taal niet kan onthouden! enz. En wat is er ondertusschen van de zaak? Laat de jonge Teekenaar, der Taalen, de Rekenaar der fraaije Letteren, de krukkige Muzikant der Cyferkunst gewyd worden, en alles zal, ten minsten, taamlyk wel gaan. Weinige jonge lieden zyn met zo veele natuurlyke vermogens begaafd, om vry gelukkig te slagen, waar toe men hun dan ook opleidt, niet alleen, maar langs welke wegen men hun ook derwaards brengt. Het is het zeldzaame voorrecht van waare Genien, zich zelf op te voeden, zo wel in het zedelyke in als het venuftige. De meeste menschen zyn, het geen men van hun maakt.
Ik ben, enz. |
|