Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Tederbeminde Veldenaar!Wat moeten wy gelooven? Zou hy waarlyk oorzaak geeven tot zulke slegte geruchten? Ik heb u, toen ik u eergisteren sprak, met een paar woorden gezegd, wat zeker Heer, in 't byzyn van Papa, by Mevrouw L *** discourscher wyze verhaalde. Die man schynt zyn vyand niet; hy had, dagt my, geen oogmerk; en zo de jonge Juffrouw P*** niet naar Leevend gevraagd had, hy zou, dunkt my, niet van zyne Academiekennis gesprooken hebben. Pauwtje heeft aan Willem, merk ik, geschreeven, voor hy op reis gaat, om te beproeven, of zy goede Vrienden scheiden kunnen. Hy is idolater van Juffrouw Roulin, maar hy heeft zo de gaaf niet, om eene bittere waarheid gangbaar te maaken. Ik ducht, dat hy aan Willem de proef genoomen heeft, en dat die trotsche ligtgeraakte Vriend dit niet met alle mogelyke zagtmoedigheid heeft opgenoomen. Althans, hy ontfing terstond antwoord, en myn Broer was driftig. Pauwtje kan, zie ik, ook opstuiven, en heeft echter de natuur veel meer te baat dan zyn | |
[pagina 163]
| |
makker. In volle drift schreef hy een antwoord, en beval zyn knegt dien Brief, het koste wat het wilde, op de naaste post te brengen, die daar op te paard sprong, en zyn Heers bevel ook uitvoerde. - Is er zo een haast by dien Brief? (vroeg ik.) - Ja, anders zoude ik dien zo niet terstond afzenden. Hy was regt kwaad; zo een norsch antwoord had ik nooit gekreegen. - Is Juffrouw Roulin erger? - Och! dat weet ik niet, Chrisje; maar hy verdient niet, dat gy u voor hem intresseert..... 't Is gedaan met ons. Is dat eene behandeling! - Ik bid u, lieve Broer, zeg er toch niets van aan Papa. - Chrisje! Chrisje! Maar 't is wel; ik beloof het u! vraag my nu maar niet meer. Zeer ongerust, en niet heel wel naar bed gaande, droomde ik den geheelen nagt niet dan van onaangenaamheden. Geduurig was Juffrouw Roulin by my; en ik heb haar zo leevendig voor myn geest, dat ik niet begrypen kan, dat ik haar nooit gezien heb. Lieve Coosje, zou het waar zyn? Indien hy haar dan niet trouwt, verklaar ik hem voor een ondeugenden Jongen. Hy heeft zeker al den schuld; en zo hy haar geen recht doet, dan moet het by hem haperen. Arm lief Lotje! Ik beklaag Mevrouw van Oldenburg zeer. Mama laat zich nergens over uit: zeker om myn Vaders gedagten wat af te leiden; want hy is onverbidlyk omtrent de buitenspoorigheden der Jeugd. Hy is | |
[pagina 164]
| |
ook in den allersterksten zin de Vriend eer er Sex, die, zegt hy, geen toevlugt heeft dan in de eer der mannen. ... Daar zie ik, dat Pauw alweer een Brief krygt. Het zal my benieuwen, of hy aan het déjeuné er niets van zal laaten blyken. Papa is reeds uitgereeden.... Geen woord! Ik zwyg ook. Hoe lastig is dwang tusschen menschen, die zo gemeenzaam gewoon zyn met elkander om te gaan!
Ik heb daar met Mama een gesprek gehad, dat ik u zal mededeelen. Na het ontbyt gingen wy naar het Geldersche huisje, by de Menagerie. Mama had de goedheid, om voor my in de karakter-kunde van Niemeijer te leezen. Ik zat te knoopen. Zy lei het boek neer, en zag my aan. Ik. Leest gy niet voort, lieve Mama? Mama. Ik weet niet, heele lieve, of gy wel attent zyt... hoe! gy wordt rood? Ik. Denkt Mama, dat ik niet luister? Mama. Zó komt het my voor, Chrisje. Anders konde gy die treffende passage niet hooren leezen, zonder uwe zeer merkbaare goedkeuring. Ik. Ik beken, Mama, dat ik uwe goedheid niet zeer wel beantwoordde. Neen: ik was niet heel attent. Mama. Zyt gy niet wél, Kind? Gy zyt wat betrokken. Gy zyt zo niet als gy gewoon zyt. | |
[pagina 165]
| |
Ik. Lieve Mama!.. [haare hand kusschende.] Mama. Lieve schat! verbergt gy iets voor uwe Moeder? dat zou my leed doen! Ben ik dan uwe toegeevende Vriendin niet? Wat scheelt er aan, Chrisje? Ik. Wel, zo spyt het my van Willem. Ik kan het niet vergeeten. Zou hy zo slegt zyn? Wees niet misnoegd op my; ik kan 't niet helpen, dat ik er zo veel over denk. Mama. Misnoegd, myn hartje? Waarover? om dat het u leed doet, dat een goed Vriend van uwe eerste jeugd zich slegt gedraagt? Hoe kunt gy dit denken? Het treft my zelf ten uitersten. Ik. Dat hy zich zo gedraagt! Wie had dit ooit gedagt? Mama. Ik niet, myn kind; zo het waar is, mag ik met uw Vader niet over hem verschillen. Ik. Ach, dat lieve ongelukkige Meisje.... Ik ben boos op hem. Mama. En ik heb byna zo veel medelyden met Willem, als met Lotje. Lieve Chrisje, hy moest te Amsteldam gebleeven zyn. Alles zou wel zyn. De omstandigheden hebben zulk een verbaazenden invloed op ons lot. Hy moet, om myne achting te herwinnen, haar trouwen. En hy is nog zo jong! Wat hangt er veel af van de eerste afwyking van den weg der betaamlykheid! Ik. ô Wat moet de liefde toch gevaarlyk zyn! Mama. Niet de liefde, myne Chrisje, maar die | |
[pagina 166]
| |
maar die drift, welke onbedagte jonge lieden ter goeder trouw voor liefde aanzien. Gy ziet my aan!... twyfelt gy aan 't geen ik zeg? Ik. Bemint Leevend Lotje dan niet, Mama?.. Mama. Indien hy haar onteerd heeft, kan hy haar dan beminnen? Zo hy, die zulke edele gevoelens heeft, haar beminde, dan zoude hy haar niet aan eene zeer te bestraffene drift hebben opgeöfferd. Liefde, myn Kind, wordt al zo zeer misbruikt als Godsdienst, en als 't ware dienstbaar gemaakt aan oogmerken, die deszelfs innigste weezen verwoesten: Drift en Schynheiligheid. Ik. Arme Lotje! [Ik schreide.] Mama. Arme Lotje! Zyt gy niet misnoegd op Juffrouw Roulin? Ik. Dat kan ik niet zeggen, Mama. Ik ben er bedroefd ever; het kan my zo treffen, als goede eerlyke karakters niet geheel onberispelyk zyn! Ik verbeeld my, dat een Meisje, als Juffrouw Lotje, in haare eigene overdenkingen ongelukkig genoeg is, al voegen wy daar niets van onze kleinachting by. Willem is ook zo heel beminlyk. Zy kan hem, zo als zy ons beschreeven wordt, niet verleid hebben. Mama. Denkt gy dan, dat hier eene eigenlyke verleiding heeft plaats gehad; dat dit zyn oogmerk ware, Chrisje? Ik. Neen, Mama, dat denk ik niet; ach, ik weet zelf niet recht, hoe ik hier over denk. | |
[pagina 167]
| |
Toch, Mama, Willem is een lieve Jongen, hy heeft zo veel goeds! Mama. Dat beken ik gaarn; ware dit niet gebeurd, hy zou myn gunsteling gebleeven zyn: nu moet ik hem anders beschouwen: want... Hier wierden wy gestoord. Papa kwam by ons, en van Leevend wierd niet meer gesprooken. Pauw komt afscheid by u neemen; ik zal hem deezen medegeeven. Hoe verlang ik te weeten, of alles wel is by u! of gy al tyding hebt van uwen waardigen Sytsama. ô Myne heele lieve, wat zyt gy gelukkig! Uw hart bemint, zonder dat uwe reden daar tegen op komt; in tegendeel uwe liefde verhoogt uw karakter. Ik ben niet vrolyk; maar, zo het mooglyk zy, bemin en eerbiedig ik u meer dan ooit.
Geheel de uwe,
c. helder. |
|