Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Tedergeliefde moeder!Gy zult niet te vergeefsch geschreeven hebben. Ik zal nu ernstig poogen, om eene dwaaze liefde te overwinnen. Indien ik my, zonder my in uwe oogen te vernederen, ongelukkig bleef maaken, mooglyk zoude ik moed genoeg dáár toe hebbbee; maar die bewustheid werkt te sterk op myne reden. Uwe bestraffing over myn gedrag omtrent zeker jong Heer gehouden, verdien ik maar al te wel. Myn berouw daar over is zo oprecht, dat ik zeer zeker daar nooit meer schuldig aan worden kan: en ik sta verbaasd over het ontdekken van eene zwakheid, die ik nooit in my vermoedde. Myn hart verlangt, om hem vergoeding te doen voor eene onheuschheid, welke hy niet van my verdiende; maar het ergst is dit: het was niet in overyling; neen, ik wist zeer wel, dat ik hem zo ontfing. Laat de oprechtheid myner bekentenis my uwe vergeeving doen erlangen. Ik kenne myne Zuster zo wel, dat zelf deeze | |
[pagina 128]
| |
opöffering van haare liefde aan haaren pligt my niet in 't allerminste verwondert. Myne Zuster kan doen het geen zy moet doen; en toont des, hoe dwaas, of onoprecht men in de meeste voorvallen des levens, in dit opzicht, handelt. Haare geliefde stelling: weersta de beginzels, overtuigt my al meer, en van haar gezond oordeel, en van haare oprechte neiging, om altoos pligtmaatig te handelen. Laat my toe, myne geëerde Moeder, u nog het volgende over myne liefde te zeggen. Herinner u, dat ik eene Juffrouw Helder bemin. Maakt my dit niet reeds verschoonlyker? Gy kent het gevoelig hart van uwen Hendrik, zyn smaak voor het schoone, het edelaartige! Eerst vleit de onervaaren minnaar zich met de hoop; neen, eerst bemint hy slegts; hy denkt er nog niets by: die aandoening is zo nieuw, en tevens zo volmaakt bereekend voor zyn hart; zy vervult dat lastig ledige zo geheel. Hy is niets dan gevoel. Dan zucht hy; hy ontwaart nieuwe behoeftens: hy hoopt, en bedriegt zich zelf ter goeder trouw: wat is voor hem, aangevuurd door deeze drift, onmooglyk? Overtuigd van de zuiverheid zyns oogmerks, bestrydt zyne deugd die liefde niet; in tegendeel, hy weet, dat onze liefde ons eere aandoet, indien het voorwerp daar van ons met achting vervult. Zo gaat hy gerust voort, langs eenen weg met bloemen bestrooid; hy verliest | |
[pagina 129]
| |
zich zelf in het aanstaande. Heeft de hoop hem misleid; ziet hy, dat zy, die hy bemint, niet voor hem is; dan nog bekoort hem de roem van standvastig te zyn dermaate, dat zy zyn ongeluk voltooit. Zo is het niet, als hy alleen door zyne zinnen, door zynen smaak bepaald wordt; als hy of door coquetten verstrikt is, of door ondervinding leert, dat hy haar niet kan achten, die hy bemint. Dan ontwaakt hy wel rasch uit de betoovering der zinnen. Hy zelf rukt, vervuld met verontwaardiging, en gloeijende van schaamte, zyne boeijen los. Zyn hart moge haar willen beminnen, maar hy verwydert zich van haar, en eindlyk overwint hy zulke zwakheden, die hem van zyne zedelyke trotschheid geneezen. Myn waarde Kolonel is te rug gekomen, maar is zo zwaargeestig, dat hy my zelf naauwlyks toespreekt. Veldenaar, (zeide hy,) ik verlies te veel; vraag my niets. ô Welk eene Zuster, welke Ouders hebt gy! Hy drukte my sterk aan de hand, en ging van my af. Ik hoop, dat Coosje aan hem schryven zal. Er is voor my iets al te vreemd, in de groote verandering des gemoeds, welke deeze uitmuntende Man ondergaan heeft. Altoos was hy zich zelf gelyk. Myne gebeden om uwe herstelling vermenigvuldigen, naar maate ik bezef, hoe wy allen als aan uw dierbaar leven gehecht zyn..... Maar | |
[pagina 130]
| |
ik moet my van dit teder onderwerp verwyderen. Myne onbepaalde liefde voor u is u bekend..... Omhels voor my mynen eerwaardigen Vader, myne lieve Zuster, en al de kinderen. Met eerbied en erkentenis teeken ik my, na u in myne gedagten omhelsd te hebben,
Uw gehoorzaamen Zoon,
h. veldenaar. |
|